Kasteel van Beersel
Het Kasteel van Beersel ligt in de gemeente Beersel, in de Belgische provincie Vlaams-Brabant.
[bewerk] Geschiedenis van het kasteel
Heren van Beersel bezaten in dit gebied een allodium en een klein leengoed, dat aan verschillende geslachten heeft toebehoord. De eerste gekende heer van Beersel was Godfried van Hellebeke, seneschalk van het hertogdom Brabant, een functie die de Beerselse slotheren zullen blijven behouden. Hij bezat er ca. 1312 reeds een burcht. In 1391 verkreeg Jan I van Witthem († 1404), seneschalk onder hertogin Johanna van Brabant en haar echtgenoot Wenceslas van Luxemburg, de erkenning van zijn heerlijke rechten over Brussel en omgeving. Met de hulp van een Brusselse volksmilitie slaagde hij erin het naburige kasteel van Gaasbeek, waar de moordenaars van Everaard t'Serclaes zich verscholen hadden, in te nemen. Zijn nakomelingen zullen zeven generaties lang, tot het einde van de 16e eeuw, burchtheren blijven.
Onder Hendrik III van Witthem (achterkleinzoon van Jan I) werd het kasteel in 1489 ingenomen door een troepenmacht uit Brussel, dat in opstand was gekomen tegen Maximiliaan van Oostenrijk. De woedende Brusselaars verwoestten eerst de stadswoning van Hendrik in de Voldersstraat, en trokken toen, onder leiding van Filips van Kleef, met zwaar geschut naar Beersel. De burcht werd verdedigd door Hendriks zoon Filips van Witthem, aanvankelijk met succes. Maar bij een tweede poging werd ze zwaar beschadigd, en moest het garnizoen zich overgeven. De kapitein, Willem van Ramilly, werd openbaar gelyncht op de Brusselse Grote Markt. Maximiliaan nam echter wraak en belegerde Brussel, dat door uitputting en pest moest capituleren. De Brusselaars werden ertoe verplicht het huis van Hendrik terug op te bouwen en het kasteel van Beersel te herstellen.
Op 26 mei 1491 werd Hendrik III van Witthem, burchtheer van Beersel, verheven tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies, en later tot kamerheer van Karel V. Hij werd zo een van de machtigste heren van zijn tijd. Hij overleed op 17 september 1515. Zijn zoon Filips († 1523) volgde hem op. Toen Filips’ kleinzoon Jan II in 1591 overleed, verdween de laatste mannelijke erfgenaam van het geslacht van Witthem.
Door het huwelijk van zijn dochter Ernestina ging het kasteel en de heerlijkheid over in de handen van de hertogen van Arenberg. Door verwaarlozing raakte het kasteel in verval naar het einde van de 18e eeuw. Onder koning Willem I werd het tijdelijk in gebruik genomen als katoenweverij (1818), maar de onderneming kende weinig succes. Tenslotte werd het gedeeltelijk afgebroken en verder aan het verval overgelaten. Een grondige restauratie rond het midden van de 20e eeuw wist echter een van de zuiverste voorbeelden van laat-middeleeuwse militaire architectuur van de ondergang te redden.
De oudste gedeelten van het kasteel stammen uit het begin van de 14e eeuw, de drie halfronde woontorens van 1617. De burcht ligt aan de voet van de heuvel waarop het dorp gebouwd is, iets hoger dan de beemden van de Zenne. Het kasteel is voorzien van een brede slotgracht en stevige weermuren die opgetrokken zijn uit ter plaatse gebakken baksteen. Het geheel is versierd met de bruine en grijze zandsteen van de streek. Een hoge weergang die op steunbeuren rust liet de verdedigers toe de omgeving te controleren.