Geuzen (geschiedenis)
Met de term geuzen werden aanvankelijk de Nederlandse tegenstanders van de Spaanse koning Filips II aangeduid. Later verwees de term specifiek naar de partizanen die te land (de zogeheten "bosgeuzen" of "wilde geuzen") dan wel te water ("watergeuzen") de Spanjaarden bestreden.
Op 27 december 1566 worden Vlaamse Calvinisten en geuzen uitgemoord te Wattrelos. Bekend is vooral de verovering, op 1 april 1572, van het stadje Den Briel (Brielle) door de door Willem II Lumey van der Marck en Bloys van Treslong aangevoerde watergeuzen. Deze watergeuzen, die ooit door Willem van Oranje voorzien waren van kaperbrieven, waren gemengd qua samenstelling.
Deels bestond de geuzenvloot uit ballingen om het geloof en verarmde adel, deels uit werkloze zeelui, avonturiers en marginale elementen, vaak gewone misdadigers. De geuzenvloot was in de periode 1567-1572 eigenlijk het enige werkelijk effectieve machtsmiddel dat Prins Willem tegen de Spanjaarden kon inbrengen. Vooral in 1572 blijkt de grote betekenis van de geuzenvloot. De inneming van Den Briel op 1 april 1572 door de Noordpoort was het signaal voor de algehele volksopstand in de Nederlanden.
Bij het ontzet van Alkmaar en Leiden was de aanwezigheid van de watergeuzen van vitaal belang. Op 29 januari 1574 verslaat de geuzenvloot de Spaanse vloot op de Westerschelde bij Reimerswaal, waarna op 19 februari Middelburg door de geuzen wordt veroverd. De betekenis van de watergeuzen voor het verloop van de Tachtigjarige oorlog kan moeilijk worden overschat.
Anderzijds vermoordden de watergeuzen op grote schaal katholieke burgers en geestelijken en werden kloosters geplunderd, dit alles tot woede van Willem van Oranje. Uiteindelijk liet Willem van Oranje Lumey ontslaan voor zijn aandeel in de moord op de Martelaren van Gorcum. Een gevolg van de terreur was dat er van een volksopstand al snel geen sprake meer was en katholieken steeds meer terugkeerden naar het Spaansgezinde kamp.
De slag op de Zuiderzee werd aangevoerd door Cornelis Dirkszoon, burgemeester van Monnickendam. Al op 11 oktober 1573 werd de Spaanse admiraal Bossu gevangengenomen.
[bewerk] Etymologie
Het woord geus is afgeleid van het Franse gueux. Dat woord betekent armoedzaaier of schooier, maar het kreeg een positieve betekenis voor al wie in die tijden niet Spaansgezind was.
De oorsprong van de benaming 'geus' ligt bij een uitspraak van graaf Karel van Berlaymont (Ce ne sont que des gueux - vertaling: Het zijn slechts bedelaars). Hij wilde daarmee die landvoogdes Margaretha van Parma gerust stellen toen de in het Eedverbond der Edelen verenigde aristocratie onder leiding van Hendrik van Brederode haar op 5 april 1566 een smeekschrift aanbood.
Zij namen daarop zelf het scheldwoord over en veranderden het daarmee van een negatieve in een positieve benaming. Nog altijd wordt de term geuzennaam op die manier gebruikt. Zie ook Geuzenpenning en voor de uitvoering van vroege geuzenpenningen Geuzen- en aanverwante penningen.