Donatisme
Het donatisme is een stroming uit de kerkgeschiedenis van de 4e eeuw. Het donatisme ontstond in Noord-Afrika. In die landen wilden veel christenen terug naar een eenvoudiger en bijbelser vorm van gemeente-zijn en bepleitten daarom een hervorming van de kerk. Deze stroming ontstond direct na de laatste grote christenvervolging onder keizer Diocletianus. De donatisten zijn volgelingen van Donatus Magnus die in 316 verkozen werd tot bisschop van Carthago. De donatisten waren voor een strenge handhaving van de censuur. Afvalligen mochten niet weer worden opgenomen in de schoot van de kerk. Deze kwestie kwam op omdat onder de eerdere christenvervolgingen veel christenen hun geloof verloochend hadden. Nu betreurden ze dit en wilden weer in de kerk opgenomen worden. Nadat al hun pogingen om de kerk te hervormen op niets waren uitgelopen, scheidden zij zich tenslotte af van de katholieke gemeenschap. De directe aanleiding hiertoe was de benoeming van Caecilanus tot bisschop van Carthago in 312. Constantijn de Grote deed moeite om de twee stromingen bij elkaar te brengen. Dit mislukte, omdat ze zichzelf uitriepen tot de enige ware Kerk en de ander tot de valse kerk. In Carthago werd Donatus nu tot bisschop gewijd van de tegenkerk. Donatus kwam tegenover Caecilianus te staan. Hierdoor werd de hele kerk in Noord-Afrika verdeeld.
De Donatisten onderscheidden zich van de rest van de kerk door hun meer geestelijke gezindheid, die zich uitte in hun christelijke karakter en gedrag. Ze waren voorstanders van de scheiding tussen kerk en staat. Ondanks deze opvatting deden ze toch herhaaldelijk een beroep op de keizer. Volgens hen werd het wezen van de kerk gevormd door geestelijk leven en niet door sacramenten. Deze opvatting stond tegenover de opvatting van de rest van de kerk.
Augustinus heeft hen krachtig bestreden. Aan het begin van de vierde eeuw oefenden zij sterke invloed in de kerk.