Bossche School
De Bossche School was een traditionalistische stroming in de Nederlandse architectuur die sterk gebaseerd was op getalmatige verhoudingen en die vooral zijn weerslag had op de katholieke kerkenbouw. De stroming kwam voort uit de Delftse School. De naam van de stroming is ontleend aan de 3-jarige Cursus Kerkelijke Architectuur die in de periode van de Wederopbouw tussen 1946 en 1973 in het Kruithuis te Den Bosch werd gegeven. De opleiding was bedoeld om architecten te begeleiden bij de kerkelijke wederopbouw. Dom Hans van der Laan, zijn broer Nico van der Laan en C. Pouderoyen waren de docenten.
Een belangrijk kenmerk van de Bossche School is de sobere vormgeving van de gebouwen. De verhoudingen werden met name bepaald door het zogeheten plastisch getal. Er wordt vooral gebruikgemaakt van beton, baksteen en hout. Dit zijn namelijk de bouwmaterialen die in Nederland voor handen zijn, zoals in Italië als bouwmateriaal o.a. het daar aanwezige marmer wordt gebruikt. Kerken zijn vaak driebeukige basilieken, gemodelleerd naar vroeg-christelijke kerken in Italië. De torens herinneren ook vaak aan de campaniles in het noorden van Italië. In de 2e helft van de 20e eeuw wordt zo een aantal kerken, kloosters, woningen en stadhuizen in voornamelijk het zuiden van Nederland volgens deze stijl gebouwd. Door een teruglopend kerkbezoek wordt een aantal van deze gebouwen inmiddels bedreigd met sloop.
De Bossche School was de laatste fase in de Nederlandse kerkelijke architectuurtraditie. Voor zover er hierna nog katholieke kerken gebouwd werden, gebeurde dat niet meer door gespecialiseerde architecten en werd steeds meer voor een functionele architectuur gekozen.
In Madurodam staat als voorbeeld van de Bossche School een versie op schaal van de St. Martinuskerk te Gennep.