Koelkastmoeder-theorie
Koelkastmoeder-theorie is een theorie die in de loop der tijd gebruikt is om hechtings - en/of ontwikkelingsproblemen bij kinderen in het geval van autisme, te verklaren vanuit de onvoldoende genegenheid van ouders. De term is afkomstig van Leo Kanner, maar is bekend geworden door Bruno Bettelheim.
Inhoud |
[bewerk] Basisidee
De term ‘koelkastmoeder’ werd vanaf de jaren veertig gebruikt als etiket voor moeders van autistische kinderen. Deze moeders werden aangewezen voor het ongewone gedrag van hun kinderen, dat hoofdzakelijk bestond uit starre rituelen, spraakproblemen en isolement.
De term was gebaseerd op de tegenwoordig in onbruik geraakte idee, die toen bestond bij een meerderheid van medici, dat autistisch gedrag kwam van de emotionele kilte van de moeders van kinderen.
Als gevolg daarvan leden heel wat moeders van autistische kinderen van de jaren vijftig tot de jaren zeventig en verder, onder een schuldgevoel en twijfel aan hun vermogens het moederschap naar behoren te vervullen. Sinds de jaren zeventig weten deskundigen dat autisme niet ontstaat door kille emoties van de moeder.
[bewerk] Oorsprong
De oorsprong van de koelkastmoeder-theorie of mythe ligt voornamelijk bij Bruno Bettelheim, professor aan de Universiteit van Chicago en ontwikkelingspsycholoog, die de theorie verspreidde en populair maakte in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw.
Samen met andere deskundigen op vlak van geestelijke gezondheid verspreidde Bettelheim de idee dat autisme het product was van moeders die ‘kil’, afstandelijk en afwijzend waren, en zo niet in staat werden geacht genoeg affectie te geven. De theorie werd opgepikt door het medisch establishment en werd tot in het midden van de jaren zestig zonder veel protest aangenomen.
Ook Leo Kanner wees al in 1943 op volgens hem een tekort aan ouderlijke warmte en gebondenheid leek bij moeders van autistische kinderen. In een artikel van 1949 suggereerde hij dat er een verband bestond tussen autisme en een tekort aan moederlijke genegenheid. In een interview met het tijdschrift Time Magazine stelde Kanner dat dergelijke moeders net genoeg ontdooien om een kind ter wereld te brengen.
[bewerk] Hoogtepunten
Kort na de eerste aanval op de theorie in 1964 door Bernard Rimland, een psycholoog met een autistische zoon, schreef Bettelheim een boek waarin hij autisme vergeleek met gevangenschap in een concentratiekamp. Alleen konden de gevangenen zich volgens hem nog verweren omdat ze de kans hadden gehad een persoonlijkheid te ontwikkelen, waar mensen met autisme eerder machteloos waren in de confrontatie met hun levensomstandigheden.
Bettelheim, die zelf in Dachau had gezeten tijdens de Tweede Wereldoorlog, sprak enigszins uit ervaring. Het boek werd immens populair en Bettelheim werd een bekend publiek figuur wat betreft autisme tot zijn dood. Na zijn overlijden rezen er steeds meer twijfels over de juistheid van zijn beweringen. Bettelheim zelf zou meermaals betrokken zijn geweest in uiteenlopende vormen van geweld tegenover kinderen die in zijn kliniek verbleven.
[bewerk] Verval
Na de publicatie van Rimland in 1964, kwam er steeds meer kritiek op de koelkastmoeder-theorie.
In 1969 probeerde Kanner in een toespraak voor de autismegemeenschap in Amerika zijn rol in de creatie, bevestiging en verspreiding van de ‘koelkastmoeder’-mythe goed te praten. Hoewel enkele van zijn artikels uitdrukkelijk de schuld leggen bij ouderlijk gedrag, worden de woorden van Kanner in 1969 gezien als de genadeslag voor de ‘koelkastmoeder’-mythe. Sindsdien heeft de meerderheid van mensen betrokken bij het autisme-onderzoek de stekker uit de koelkast-moeder getrokken.
Een minderheid van publicaties (o.a. bepaalde encylopedieën) definiëren autisme echter nog steeds vanuit deze theorie.
[bewerk] Artikels
- Katrien François, De tweestrijd van de koelkastmoeder, De Tijd, 9 december 2004 (via Vlaamse Vereniging Autisme)