Achterstelling
Van achterstelling is sprake, wanneer een schuldeiser en een schuldenaar overeenkomen dat de vordering van de schuldeiser een lagere rang heeft dan een of meer andere vorderingen.
Voor de wet zijn alle schuldeisers gelijk, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang. Komt het tot executoriale verkoop van de bezittingen van een schuldenaar, dan wordt de opbrengst naar evenredigheid onder de schuldeisers verdeeld. Bij achterstelling spreken schuldeiser en schuldenaar af, dat zij afwijken van dit gelijkheidsbeginsel. De vordering van de schuldeiser krijgt een lagere rang dan die, welke volgens de wet aan die vordering toekomt. Concreet betekent dit dat uit de executie-opbrengst éérst een of meer andere vorderingen worden voldaan. Pas als er dan nog een restant overblijft, wordt daaruit (een deel van) de achtergestelde vordering betaald.
Deze rechtsfiguur beperkt dus de verhaalsmogelijkheden van de achtergestelde schuldeiser, ten gunste van een of meer andere schuldeisers. Uiteraard is dit niet in het belang van de schuldeiser. Achterstelling vindt dan ook vaak plaats op verzoek van een andere schuldeiser. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin een ondernemer geld zich laat financieren door een bank, maar ook binnen z'n familie geld geleend heeft. De bank kan dan als extra zekerheid eisen dat de familie haar vordering achterstelt bij de vordering van de bank. Gaat de ondernemer failliet en komt het tot een uitkering aan de schuldeisers, dan ontvangt de bank niet alleen het aan haar toekomende deel, maar ook het deel dat aan de familie toekwam.
Achterstelling is geregeld in artikel 3:277, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.