Politionele acties
Politionele acties, Indonesische onafhankelijkheidsoorlog | |||||
---|---|---|---|---|---|
Datum: | 1945–1949 | ||||
Lokatie: | |||||
Resultaat: | Uiteindelijke onafhankelijkheid van Indonesië. | ||||
|
De politionele acties (ook wel politiële acties genoemd) zijn de militaire operaties die Nederland op Java en Sumatra tegen de uitgeroepen Republiek Indonesië ondernam in de periode 21 juli tot 5 augustus 1947 (eerste actie) en 19 december 1948 tot 5 januari 1949 (tweede actie).
Inhoud |
[bewerk] Aanloop naar de politionele acties
Nederland was het niet eens met het uitroepen van de onafhankelijkheid na de Japanse capitulatie, en bezette alle eilanden behalve Java en Sumatra. Op laatstgenoemde eilanden waren doorlopend schermutselingen tussen Nederlandse en Republikeinse troepen. Overigens was er ook hevig verzet in andere delen van de Indische Archipel. Uiteindelijk kwam er een wapenstilstand en werd er onderhandeld over een politiek akkoord, wat uitmondde in de Overeenkomst van Linggadjati.
[bewerk] Opbouw omvangrijk militair apparaat
Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog of vrij kort daarna, in de tweede helft van 1945 of in de eerste maanden van 1946, kwamen vrijwilligers in Indonesië aan. Van hen waren sommigen in de veronderstelling dat hun taak in Azië zou bestaan uit het deelnemen aan de strijd tegen de vijand uit de Tweede Wereldoorlog: Japan. Tot deze eerste troepen behoorde ook de mariniersbrigade, een moderne gevechtseenheid, opgeleid in de Verenigde Staten.
Begin 1946 diende het kabinet Schermerhorn een wijziging van de grondwet in die het mogelijk moest maken dienstplichtigen tegen hun wil naar Indië te sturen. Op 24 september 1946 vertrok het eerste troepenschip Boissevain met dienstplichtigen, de Zeven December-divisie uit de haven van Amsterdam, terwijl de grondwetswijziging pas in augustus 1947 in het Staatsblad werd afgekondigd.
[bewerk] Draagvlak in de Nederlandse samenleving
In juli 1946 vond een onderzoek plaats van de publieke opinie over de vraag: 'Bent U het ermee eens dat onze soldaten naar Indië worden gezonden?'. Van de mannen antwoordde 41% met 'neen', van de vrouwen 44%; 9% van de mannen en 20% van de vrouwen zeiden 'geen oordeel' te hebben. Voor- en tegen-standers hielden elkaar dus ongeveer in evenwicht. Op 22 september 1946, twee dagen voor het vertrek van de Boissevain, waren er in Amsterdam grote protestdemonstraties. De politie trad hiertegen met zwaar geweld op. Op de vertrekdag brak in Amsterdam een massale proteststaking uit. Op de wagons van troepentreinen waren opschriften te lezen als "Vleestransport Amsterdam-Batavia".
Duizenden dienstplichtigen hadden ernstige bezwaren om naar Indonesië te worden uitgezonden. De meesten van hen hadden geen enkel bezwaar gehad hun dienstplicht in Nederland te vervullen maar wel om zich te laten inzetten in een strijd tegen het Indonesische volk dat tegen de vroegere koloniale heerser voor zijn bevrijding vocht. De principiële dienstweigeraars werden door de militaire instanties, en ook door de krijgsraden die hen later berechtten, als deserteurs aangemerkt. Zij werden ook behandeld als zodanig (zelfs harder dan oud-SS-ers), veroordeeld tot zware straffen, en behandeld als paria's na beëindiging van hun straftijd.
[bewerk] Eerste politionele actie (Operatie Product)
De eerste politionele actie vond plaats toen Indonesië volgens de Nederlandse regering (het kabinet-Beel) onvoldoende meewerkte aan de uitvoering van de op 25 maart 1947 door de Tweede Kamer geratificeerde Overeenkomst van Linggadjati. De Indonesiërs van hun kant hadden hun vertrouwen in deze overeenkomst goeddeels verloren, doordat de Tweede Kamer het concept-akkoord niet zomaar had overgenomen, maar het van een aantal kanttekeningen had voorzien.
Het door generaal Simon Spoor opgestelde operatieplan 'Product' zou zorgen voor de bezetting van de belangrijke economische gebieden in het westen en oosten van Java, waarbij Jogjakarta, de zetel van de Republikeinse regering, ongemoeid zou worden gelaten. Dat was met het oog op de hoge kosten die de strijd met zich meebracht. Deze operatie leidde inderdaad tot de bezetting van grote delen van Java en Sumatra, doordat het Republikeinse leger (TNI) slechts zwakke tegenstand bood. Niettemin bleef er sprake van guerrilla-acties door de TNI, en buiten het in 1945 door de Republiek gecontroleerde gebied door de pelopors.
Door ingrijpen van de Verenigde Naties (VN) werd echter een staakt-het-vuren afgekondigd (in januari 1948 gevolgd door een formele wapenstilstand bij de Renville-overeenkomst). Hiermee kreeg wat tot dan als een interne Nederlandse kwestie werd beschouwd een internationaal karakter.
[bewerk] Tweede politionele actie (Operatie Kraai)
De tweede politionele actie werd eind 1948 ondernomen om de Republiek te dwingen tot samenwerking met het Nederlandse bestuur bij de uitvoering van de deelstatenpolitiek, zoals vastgelegd in de Overeenkomst van Linggadjati. De bedoeling van de Nederlandse regering (het Kabinet-Drees/Van Schaik) was het nieuwe Indonesië te organiseren op federale basis onder behoud van nauwe staatkundige banden met Nederland. Ook speelde irritatie over herhaalde Republikeinse bestandsschendingen een rol.
Bij deze actie (Operatie 'Kraai') werd Jogjakarta rechtstreeks aangevallen en de Indonesische regering, met president Soekarno aan het hoofd, gevangengenomen. Verder werden alle grote plaatsen en verbindingswegen op Java bezet. Deze Nederlandse poging de Republiek in feite te vernietigen, mislukte door opnieuw ingrijpen van de VN, internationale boycotacties van Nederlandse schepen en vliegtuigen en een hardnekkige Republikeinse guerrilla, die pas in augustus 1949 door een nieuwe wapenstilstandsovereenkomst werd beëindigd. Uiteindelijk erkende Nederland onder zware druk van de VS de onafhankelijkheid van Indonesië.
Bij beide politionele acties waren telkens 100.000 man Nederlandse troepen betrokken (met inbegrip van het KNIL; Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger). Deze omvang maakte duidelijk dat van een beperkte ‘politieactie’, zoals de Nederlandse regering meende, geen sprake was. In totaal lieten bijna 5000 Nederlandse militairen het leven. Aan Indonesische zijde viel een veelvoud daarvan: naar schatting 150.000.
[bewerk] Geruchtmakende affaires
[bewerk] Zuid-Celebes-affaire
Berucht is de affaire-Westerling geworden, die zich nog vóór de eerste politionele actie afspeelde. Op Zuid-Celebes was het verzet tegen de Nederlanders sterk, en het verliep niet zonder geweld. Kapitein R.P.P. (Raymond) Westerling (1919 — 1987), hoofd van het Depot (of: Korps) Speciale Troepen, trad daartegen van december 1946 tot februari 1947 meedogenloos op. Het DST was een commando-eenheid die bevoegd was onafhankelijk van het reguliere Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) te opereren. Onder het vigerende "noodrecht" werden standrechtelijke executies voltrokken, waarbij in diverse dorpen grote aantallen mannen werden gedood. Maar ook werden gevangenen uit de cel gehaald en zonder vorm van proces geëxecuteerd. Soms was er bovendien van mishandeling sprake.
Toen dat bekend werd, werden de militairen hun speciale bevoegdheden ontnomen. Ook stelde in april 1947 de commissie—Enthoven een onderzoek in, maar haar rapport is pas eind 1948 aan de Tweede Kamer gezonden, en dan nog vertrouwelijk. Steeds werd ervan uitgegaan dat er uitwassen voorkwamen, maar dat er geen sprake was van structureel geweld. Begin 1949 werden brieven van Nederlandse militairen in de Kamer voorgelezen (en ze haalden ook de pers), waarin de schrijvers, hoewel vaak geen tegenstander van militaire aanwezigheid in Indonesië, gewag maakten van misstanden. De regering overwoog Prins Bernhard, de Inspecteur-Generaal van de Koninklijke Landmacht, naar Indonesië te zenden, maar dit leek niet bevorderlijk voor het vredesproces.
De zaak wekte in Nederland opnieuw grote opschudding toen de psycholoog dr J.E. Hueting, zelf Indië-veteraan, in 1969 in het TV-programma Achter het Nieuws informatie gaf over het Nederlandse optreden. Er volgde een nieuw onderzoek, geleid door Cees Fasseur, uitmondend in een Excessennota, die melding maakte van 3144 slachtoffers gedood door militairen, 136 door de politie, en nog 576 door de kampongpolitie.
Het precieze aantal slachtoffers is omstreden. Aan Indonesische zijde wordt gesproken van 40.000, en nog altijd kennen vele plaatsen in Sulawesi (de huidige naam voor Celebes) een Jalan 40.000 ("40.000-straat"). Nederlanders die het eiland bezoeken, worden veelvuldig geconfronteerd met de vragen wat zij van de affaire vinden, en waarom Westerling nooit is berecht. Inderdaad zijn er 42 vonnissen tegen Nederlandse militairen geveld, maar geen ervan betrof een officier.
(In 1950 is het Korps Speciale Troepen naar de Molukken verscheept, waar het een rol heeft gespeeld bij de stichting van de Republiek Zuid-Molukken. Kapitein Westerling heeft in Bandung nog een coup gepleegd, die tot mislukking gedoemd was.)
[bewerk] Bondowoso en Pakisadji
Een tweede beruchte zaak was de Bondowoso-affaire, waarbij in 1947 tijdens een treintransport 46 Indonesische gevangenen omkwamen. Zij waren zonder voedsel of drank ingesloten geweest. Een aantal Nederlandse militairen kreeg straffen, die varieerden van twee tot acht maanden.
Rond dezelfde tijd werd door het leger de kampong Pakisadji in brand gestoken. Indonesische verzetsstrijders hadden in de regio mijnen gelegd. Drie Nederlandse militairen weigerden op ethische gronden mee te werken aan het afbranden, en werden veroordeeld tot 2 en 2½ jaar gevangenisstraf.
De Pakisadji-affaire kwam pas een jaar later in het nieuws. Dat in deze affaire zoveel zwaarder vonnissen waren uitgesproken dan in de Bondowoso-zaak, wekte verontwaardiging.
[bewerk] Zie ook
[bewerk] Verder lezen
- Heijboer, Pierre, De Politionele Acties, Fibula-van Dishoeck, Haarlem, 1979
- Jong, Dr. L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, Sdu, 's-Gravenhage, 1988
Bron(nen): |
Voorts:
|