Neusiedlermeer
Het Neusiedler Meer (Duits: Neusiedlersee, Hongaars: Fertő) is naast het Balatonmeer het enige steppemeer in Europa; het ligt op de grens tussen Oostenrijk en Hongarije. Het meer wordt gekenmerkt door zijn rietkraag, zijn geringe diepte, het brakke en modderige water, en het milde en winderige klimaat.
Het meer heeft een oppervlakte van 315 km², waarvan 240 km² op Oostenrijks en 75 km² op Hongaars grondgebied. Het waterniveau ligt gemiddeld 115,45 m boven dat van de Adriatische Zee. Daarmee is het Neusiedler Meer het grootste meer van Oostenrijk en tevens laagste punt van dat land. Van noord tot zuid is het meer ongeveer 36 km lang en van oost naar west tussen de 6 en 12 km breed. Gemiddeld is het meer ongeveer 1 meter diep, en op het diepste punt 1,8 meter.
De Seewinkel is van het bekken van het Neusiedler Meer afgesneden door een lage zandwal, een soort fossiele duin. In de zomer valt dit bekken volledig droog.
Bij hevige regenval kan er een significante stijging en in geval van droogte een significante daling van het waterniveau optreden. In het verleden is het meer wel eens volledig drooggevallen, voor het laatst van 1864 tot 1870. De Wulka is de enige toeleverende rivier. Het meer heeft geen natuurlijke afvoer, maar sinds 1895 wordt de waterstand gereguleerd door het Einser-kanaal, dat via onder meer de Rába (Raab) afwatert op de Donau.
Het meer wordt vrijwel geheel omringd door een dichte rietkraag. Door de overheersend noordwestelijke wind groeit er aan de oostoever beduidend minder riet dan aan de westoever: bij Donnerskirchen is de rietkraag tot acht kilometer breed, en Podersdorf ligt aan het enige rietvrije stuk strand van twee kilometer lengte. Tijdens de zomermaanden zijn er soms rietbranden: het droge riet is gemakkelijk ontvlambaar en door de wind op de open vlakte kan een brand zich snel uitbreiden.
Het meer maakt deel uit van een grensoverschrijdend nationaal park en is sinds 2001 als cultuurlandschap opgenomen in de Werelderfgoedlijst van de Unesco.
[bewerk] Ontstaan van het Neusiedler Meer
In het Tertiar was dit hele gebied één grote binnenzee. In latere tijden werd deze voor het grootste gedeelte gevuld met puin en gruis van de omringende bergen en dit werd weer toegedekt met zand en leem. Zo ontstond een vlakte, een soort kom die nog lager lag dan de aangrenzende puszta. Breed uitwaaierend zocht de Donau toen haar weg hierdoor, totdat nieuwe puinmassa's haar weer in een andere richting dwongen. Achter de puinhoopruggen bleef tenslotte het meer over, even hoog als het grondwater van het omliggende gebied, de puszta, dat ook zeer vlak en lager dan de overige Oostenrijkse en Hongaarse gebieden is.