Keuterboer
Een keuterboer is een boer die zijn eigen grond bewerkt maar daarnaast als landarbeider bij een andere boer in dienst is.
Afkomstig van het Ostfries: Köter = iemand die in een kleine hutachtige boerderij woont.
Verreweg het grootse deel van de boerenstand bestond tot het laatste kwart van de twintigste eeuw uit kleine en middelgrote boeren. Deze boeren woonden oorspronkelijk in plaggehutten, later in van houten planken opgetrokken huisjes met een kleine schuur. De huisjes van keuterboeren in de negentiende en twintigste eeuw hadden alleen een stenen voorgevel, de rest bestond uit houten planken. Het hele gezin en het vee woonde vaak onder één dak.
Keuterboeren bewerkten hun eigen grond of hadden een beetje (klein)vee maar waren niet in staat daarmee volledig in hun eigen onderhoud te voorzien. Daarom werkten veel keuterboeren als landarbeider bij hereboeren. Keuterboeren kwamen vooral voor in Noord-Groningen en de Groningse veenkoloniën en Drenthe en in delen van Friesland. De term keuterboer werd en wordt door hereboeren vaak als negatieve aanduiding gebruikt. Hereboeren van het 'hoge land' (noordoost Groningen) spraken in de negentiende en begin twintigste eeuw als de ze veenkoloniale boeren wilden aanduiden geringschattend over 'wupkoareboer'n'. Dit betekent zoveel als een boer die een kar heeft ter grootte van een flinke kruiwagen.