Frederik August II van Saksen
|
1797-1854 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Koning van Saksen | ||||||
|
||||||
|
Frederik August Albert Maria Clemens Jozef Vincent Aloysius Nepomuk Johan Baptista Nicolaas Raphael Peter Xavier Frans de Paula Venantius Felix (Pillnitz 18 mei 1797 - Brennbichl, Tirol 9 augustus 1854) was van 1836 tot 1854 koning van Saksen. Hij was een zoon van Maximiliaan van Saksen en Caroline van Parma, dochter van Lodewijk I van Etrurië.
Frederik August werd streng religieus opgevoed. Vervolgens diende hij als officier in de Bevrijdingsoorlogen, maar hij toonde verder nauwelijks interesse in het leger. Hij huwde in 1819 aartshertogin Marie Caroline Ferdinanda van Oostenrijk, dochter van keizer Frans II. In 1831 werd hij door zijn oom koning Anton, die zich uit de regering terugtrok, als regent aangesteld. Frederik August loste politieke vraagstukken op uit louter plichtsbesef en in de regel beriep hij zich op zijn ministers. In deze periode werd een liberale grondwet ingevoerd.
Een jaar na Maries dood in 1832 hertrouwde hij met Maria Leopoldine, dochter van Max Jozef van Beieren. Na Antons dood in 1836 besteeg hij de Saksische troon. Hij was een aimabel en intelligent man die zich bij het volk al snel zeer geliefd maakte. Onder zijn bewind kwamen de stoomvaart en de spoorwegen in Saksen op gang. Hij was op 8 april 1839 persoonlijk aanwezig bij de eerste treinrit van Dresden naar Leipzig.
Na het revolutiejaar 1848 stelde Frederik August II liberale ministers aan, hief de censuur op en nam hij een liberale stemwet aan voor de beide kamers van de landdag. Toen de tegenstelling tussen de gematigde regering en de radicale landdag zich in het voorjaar van 1849 echter verscherpten, zond hij het parlement heen. Als gevolg hiervan brak op 3 mei de Saksische Meiopstand uit, die echter met hulp van Pruisische troepen werd neergeslagen. De koning en koningin hadden zich inmiddels teruggetrokken en begaven zich pas op 18 augustus 1850 weer onder het volk.
De laatste jaren van zijn leven bracht hij teruggetrokken en in depressiviteit door. Wel reisde hij meermaals naar Tirol, waar hij bergplanten verzamelde. Hij stierf aldaar in 1854. Men speculeerde over zelfmoord, maar de officiële lezing was dat hij bij een wagenongeluk door een paard tegen het hoofd was getrapt. Hij werd begraven in de katholieke hofkerk van Dresden en opgevolgd door zijn broer Johan. Koningin Maria liet te zijner ere op de plaats van het ongeluk in Karrösten een kapel bouwen die heden ten dage nog voor bezoekers toegankelijk is.