Dionysius Exiguus
De grote historische betekenis van de Scytische monnik en tijdrekenaar Dionysius Exiguus, die, afkomstig uit een landstreek in of nabij het deltagebied van de Donau, zich omstreeks het jaar 500 in Rome vestigde, is tweeërlei: 1 hij introduceerde de christelijke jaartelling door haar in zijn paastabel te gebruiken; 2 uit deze zeer nauwkeurige paastabel kon twee eeuwen later Beda Venerabilis’ paascyclus voortkomen, door middel waarvan uiteindelijk alle toekomstige data van Paaszondag definitief werden vastgelegd. Reeds volgens Dionysius Exiguus’ paastabel viel Paaszondag op zijn vroegst op 22 maart en uiterlijk op 25 april (zie kolom G van Dionysius' tabel). Dionysius’ paastabel is een voortzetting van de aan de Juliaanse kalender aangepaste Alexandrijnse paastabel die toegeschreven werd aan patriarch Kyrillos van Alexandrië. In Dionysius’ paastabel zijn de kalenderjaren (zie kolom A van Dionysius' tabel) genummerd niet volgens de jaartelling van keizer Diocletianus, zoals in de aan Kyrillos toegeschreven paastabel nog wel het geval was, maar volgens zijn nieuwe Anno Domini jaartelling, die bedoeld was te zijn begonnen met Jezus’ incarnatie. Dionysius Exiguus presenteerde zijn paastabel in of kort na 525 aan officiële vertegenwoordigers van paus Johannes I, helaas zonder onmiddellijk succes. Gedurende de ruim een eeuw die daarop volgde bleef de controverse omtrent de juiste data van Paaszondag die al sinds het eerste concilie van Nicaea bestond tussen de kerk van Alexandrië en de kerk van Rome voortbestaan. In het jaar 616 werd Dionysius Exiguus' paastabel door een anonymus uitgebreid tot een paastabel betrekking hebbend op de jaren 532 tot en met 721; het is deze tabel die door de kerk van Rome werd aanvaard (omstreeks het jaar 650) en door Beda Venerabilis werd gebruikt (omstreeks het jaar 720) om zijn paascyclus te construeren. De christelijke jaartelling werd als een coherent systeem voor het dateren van historische gebeurtenissen door Beda Venerabilis in gebruik genomen in het jaar 731, maar werd door de kerk van Rome pas omstreeks de eerste millenniumwisseling voor het eerst gebruikt en pas in de tweede helft van de elfde eeuw definitief in gebruik genomen.