Beleg van Oostende
Het Beleg van Oostende is de belegering, gedurende drie jaar, van de Vlaamse stad Oostende door de Spaanse troepen van aartshertog Albrecht van Oostenrijk en zijn gemalin aartshertogin Isabella van Spanje.
Het beleg begon op 4 juli 1601. Dankzij de verdediging van Charles van der Noot en generaal Sir Francis Vere hield Oostende drie jaar lang stand, mede doordat de stad vanuit zee kon worden bevoorraad. Oostende werd in 1604 veroverd door de Spaanse generaal Ambrogio Spinola. De stad moest uiteindelijk capituleren op 22 september 1604. Tijdens het driejarig beleg verloren de Spaanse belegeraars ongeveer 80.000 man. Aan de andere kant vielen 20.000 slachtoffers. De stad werd volledig verwoest.
[bewerk] Gevolgen
Door de val van Oostende verdween het laatste protestantse bolwerk in het zuiden. De protestanten moesten óf vertrekken (meestal naar het nabije Sluis en Aardenburg), óf katholiek worden. Dit bezegelde het vertrek van zo'n 250.000 protestanten naar het noorden, maar ook naar Engeland, Duitsland en overzee. Er bleven nog een paar kleine schuilgemeenten over, onder andere in Rogny, Hodimont en in de Borinage.
[bewerk] Legende
De aartshertogin Isabella had ter gelegenheid van het beleg van 1601 de gelofte gedaan niet meer van hemd te veranderen tot de dag dat Oostende zou zijn ingenomen. Daar het beleg meer dan drie jaar duurde, nam het hemd een bijzondere kleur geel aan die men later de naam isabella gaf.
