Beatrijs
1. Inleiding
Beatrijs is een Middelnederlandse Marialegende uit de veertiende eeuw. Het enige handschrift waarin de legende overgeleverd is, dateert van kort voor 1374 en wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 76 E 5. Omdat het oorspronkelijke werk geen titel had, geeft men aan het stuk meestal de naam van het hoofdpersonage, Beatrijs.
2. Plot
Beatrijs is een jonge kosteres in het klooster die haar habijt aflegt voor een jeugdliefde. Ze nodigt hem uit buiten de muren van het klooster, waar de geliefden elkaar ontmoeten onder de egelantier (wilde rozenstruik). Ze vluchten samen weg en het geluk lijkt Beatrijs toe te lachen: ze krijgen twee kinderen en leiden een luxueus leven. Maar na zeven vette jaren is het geld op, de jongeling gaat ervandoor en Beatrijs blijft alleen achter met haar kroost. Omwille van haar adellijke afkomst is ze te trots om te bedelen. Dit zou binnen de stadsmuren moeten gebeuren, waar ze herkend zou kunnen worden. Daarom verkiest ze om haar lichaam te verkopen, wat meer in het geheim gebeurt, dit wil zeggen buiten de stadswallen. Na een tijdje echter beseft ze dat prostitutie een zonde is. Dit motiveert Beatrijs om haar trots opzij te zetten en toch te gaan bedelen. Door voor een zwerversbestaan te kiezen, hoeft ze zich niet te vernederen binnen haar eigen stad. Ondanks haar zondige leefwijze blijft Beatrijs Maria trouw doordat ze elke dag tot haar bidt. Als bij toeval komt ze in de nabijheid van het klooster. Ze vindt er onderdak bij een weduwe. Ze vraagt de vrouw naar de toestand in het klooster en ontdekt dat haar afwezigheid onopgemerkt is gebleven. Drie visioenen vertellen haar dat Maria veertien jaar lang haar gedaante aannam, haar habijt droeg en haar taken vervulde. Beatrijs krijgt opnieuw moed. Wanneer ze haar kinderen veilig kan achterlaten bij de weduwe, neemt ze haar taak in het klooster terug op. Bij de jaarlijkse visitatie van de abt, gaat ze met haar zonden te biecht, en wordt ze vergeven.
3. Bespreking
In de Beatrijs komen een aantal literaire conventies voor, waarvan de betekenis voor de middeleeuwse toehoorder duidelijk was, maar die voor hedendaagse lezers minder vanzelfsprekend zijn. Daarom zetten we de opvallendste hier op een rijtje:
- 3 (r 704): Beatrijs krijgt in een drie visioenen te horen dat ze haar taak in het klooster opnieuw moet opnemen. Twee visioenen was niet genoeg: het getal 2 was immers het aardse getal, en hoorde aan de duivel toe; het getal 3 was goddelijk en behoorde bij de Drie-eenheid. Wanneer ze dus twee visioenen heeft gekregen, is ze nog niet zeker van de goddelijke oorsprong van haar opdracht. Het zou ook de duivel kunnen zijn, die haar om de tuin leidt. Het derde visioen maakt aan alle twijfel een einde en Beatrijs durft terug te gaan naar het klooster. - 5 (r. 4-8): De auteur wil Maria eren en beschrijft dit in vijf regels. Het getal 5 is voor de middeleeuwers verbonden met Maria vanwege de vijf letters in haar naam. Ook in het handschrift wordt dit benadrukt, doordat de gehistorieerde initiaal het symbool ‘V’ (het eerste vers luidt immers: Van dichten comt mi cleine bate) overeenkomt met het Romeinse cijfer V (5). - 7 (r. 326): In bijbelse context heeft het getal 7, dat ook wel het heilige getal heet, de speciale waarde van een ‘grote periode’ meegekregen. Beatrijs’ belevenissen verlopen in cycli van zeven jaren. Eerst brengt ze zeven jaar door in het klooster. Haar wereldlijke leven loopt vervolgens zeven jaar goed en daarna zeven jaar slecht. Dit kan men vergelijken met het bijbelverhaal over ‘de zeven vette en de zeven magere jaren’ (Genesis 41, 25-31).
Kleurensymboliek
- Blauw en wit (r. 272): Beatrijs verlaat het klooster in haar wit onderkleed. Van haar minnaar krijgt ze een blauw kleed: dit is de kleurencombinatie waarmee Maria in de middeleeuwse voorstellingen vaak staat afgebeeld. Blauw is de kleur van de hemel en wit is de kleur van de reinheid.
Setting
- Egelantier (r.268): De egelantier, waar Beatrijs en haar minnaar elkaar ontmoeten, symboliseert in de hoofse literatuur zowel de hemelse liefde van Maria als de aardse minne.
- Locus amoenus (letterlijk: lieflijke plaats => hier op te vatten als ‘plaats voor het liefdesspel)(r.330): Zingende vogels en welriekende bloemen sieren het decor in het bos. Dit is het typische beeld dat in de hoofse minnelyriek bekend staat als de ‘locus amoenus’. De minnaar vraagt hier aan Beatrijs om met hem het minnespel te spelen. Hoewel het verzoek niet ongepast is, weigert Beatrijs. Haar reactie komt niet voort uit preutsheid, maar de regel wil dat een dame van stand de liefde niet bedrijft in de open natuur.
4. Situering binnen de Middelnederlandse literatuur
De Beatrijs is een voorbeeld van een Marialegende. In deze verhalen grijpt Maria in (meestal door middel van een mirakel) en kan de zonde van het hoofdpersonage uiteindelijk vergeven worden. Op deze manier verschaffen de verhalen de Middeleeuwers een morele scholing: hoe groot je zonde ook is, als je trouw blijft aan Maria, berouw toont en te biechten gaat, kan je zonde vergeven worden. Deze boodschap wordt ook letterlijk meegegeven aan het einde van het verhaal:
Nu bidden wi alle, cleine ende groet, Die dese miracle horen lesen, Dat Maria moet wesen Ons vorsprake int soete dal Daar God die werelt doemen sal.
(Laten wij bidden, klein en groot aan wie dit wonder is voorgedragen: dat het Maria moge behagen onze voorspraak te zijn in het zoete dal waar God de wereld oordelen zal. [vertaling: Willem Wilmink])
Uit deze laatste regels blijkt ook de bijzondere rol van de heilige maagd. Maria Middelares treedt hier op als bemiddelaar tussen de mens en God.
Het Beatrijsverhaal was al langer bekend. De auteur vond inspiratie bij de cisterciënzermonnik Caesarius van Heisterbach, die de verliefde en berouwvolle non liet optreden in zijn Dialogus Miraculorum (1223) en Libri Octo Miraculorum (1227), twee verzamelingen vrome verhalen.
5. Auteur
De auteur is onbekend. Sommigen menen dat hij een 'spreker' was, een professioneel voordrachtkunstenaar die in zijn levensonderhoud voorzag door met zijn verhalen van hof tot hof te trekken.
Op te merken is dat er voor regel 919 een kleine cesuur valt. Sommigen menen hierin een tweede auteur te herkennen. Beatrijs komt in het klooster aan (regel 787) en neemt haar taken terug op. Hoewel het berouw haar kwelt, schrijft de auteur, durft ze haar zonden aan niemand toe te vertrouwen (r. 912-918). Het lijkt alsof het verhaal hier ten einde is en dat de volgende 122 regels door een andere auteur zijn toegevoegd.
Het was echter niet mogelijk voor de Middeleeuwers dat het verhaal ooit zou eindigen zonder dat Beatrijs haar zonden had opgebiecht. Dit is op dat moment in het verhaal nog niet gebeurd. In een visioen (r. 932-970) wordt haar duidelijk dat haar berouw niet genoeg is. De enige uitweg voor vergeving is de biecht. Hierop gaat ze naar de abt en vertelt hem haar zonden (r. 974-981). Op deze manier wordt ze vergeven en is de moraal van het verhaal duidelijk. De biecht is noodzakelijk voor het zielenheil. Dit maakt aannemelijk dat het slot geschreven is door dezelfde auteur.
6. Bronnen en literatuur
Handschrift
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 76 E 5. (Het is mogelijk om virtueel in dit handschrift te bladeren: http://www.kb.nl/galerie/beatrijs/index.html).
Literatuur
Frank Lulofs, (ed.), Beatrijs. Leiden, 1983. → (Een overvloedig becommentarieerde editie. Ook online te raadplegen op http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat01_02/)
Willem Wilmink (vert.) & Theo Meder (ed.), Beatrijs : een middeleeuws Maria-mirakel. Amsterdam, 1995. → ((Een vertaling in gepaard rijmende verzen. Ook online te raadplegen op http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat01_01/).
Websites
http://www.literatuurgeschiedenis.nl (Informatie over literatuur in de Nederlanden, waaronder ook Beatrijs).