Zwarte Hollanders
Belanda Hitam was de Javaanse benaming voor de Afrikaanse KNIL-soldaten, de zogenaamde "zwarte Hollanders".
Tussen 1831 en 1872 zijn ruim drieduizend Afrikanen geronseld als soldaat via de Nederlandse kolonie Elmina (tegenwoordig een deel van Ghana). Deze werving was in feite een noodgreep. Het Nederlands leger had in Indië tijdens de Java-oorlog duizenden Europese soldaten verloren en een nog veel groter aantal "inlandse" soldaten. Als gevolg van de Belgische Onafhankelijkheid in 1830 konden de verliezen minder gemakkelijk worden aangezuiverd dan voorheen. Het reservoir waaruit soldaten konden worden geput was immers veel kleiner geworden. Anderzijds wilde men het aantal inlanders in het Oost-Indisch Leger beperkt houden tot ruwweg de helft van de totale sterkte, om te voorkomen dat de troepen de kant van de inlandse bevolking zouden kiezen. Ook werd gehoopt dat de Afrikaanse soldaten beter bestand zouden zijn tegen het tropische klimaat en de tropische ziekten van Nederlands-Indië dan de Europese soldaten.
De eerste Afrikaanse soldaten werden in Elmina geworven. In plaats van de 150 waarop was gerekend werden het er 44, veelal afstammelingen van Afro-Nederlandse families in Elmina. Ze werden in 1832 ingezet in het zuiden van Sumatra. Ze bleken minder goed bestand tegen het klimaat dan was gehoopt, maar maakten grote indruk op de Sumatraanse bevolking. In 1836 arriveerde een groep van 88 Afrikaanse soldaten in Nederlands-Indië. Inmiddels had de Nederlandse regering besloten de werving via de Ashanti-koning te laten lopen. Omdat de Britten de slavernij al hadden afgeschaft moest enigszins omzichtig te werk worden gegaan. De Ashanti-koning leverde slaven en krijgsgevangenen die echter een voorschot kregen waarmee ze zichzelf formeel vrij kochten. Dit voorschot konden ze dan in militaire dienst van de Nederlanders terugverdienen. Zo werden enige duizenden Afrikanen, voorzien van een Nederlandse naam, naar Indië verscheept. Bij het Verdrag van Sumatra van 1871 gaf Nederland de bezittingen op Goudkust op. Hierdoor kwam een eind aan de werving van Afrikanen.
Een klein deel van de soldaten keerde na hun diensttijd terug naar Elmina, waar ze zich vestigden op een heuvel achter het fort Saint George. De naam van de heuvel, Java Hill, herinnert nog aan hen. Vooral aan het eind van de negentiende eeuw bleef een aanzienlijk deel van de Afrikaanse soldaten op Java wonen met hun inlandse vrouwen. Met name Purworejo waar Koning Willem III in 1859 een stuk land ter beschikking had gesteld, en Semarang en Surakarta herbergden veel Afrikanen en hun (gemengde) nakomelingen. Door de Javaanse bevolking werden ze Belanda Hitam genoemd; Zwarte Hollanders. De blanke KNIL-soldaten noemden de Ghanese soldaten die door hun militaire dienst de vrijheid hadden verworven Mardijkers, een verbastering van het Javaanse woord voor vrijheid, "merdeka".
De zonen van de eerste generatie Belanda Hitam namen vaak zelf ook weer dienst bij het KNIL, en hun kleinzonen ook. Na de onafhankelijkheid van Indonesië vertrokken de meeste Belanda Hitam naar Nederland. In Nederland houden ze onderling contact via de Stichting Indo-Afrikaans Kontakt.
Op 13 mei 2005 werd in het Tropenmuseum de tentoonstelling Zwart in dienst van Oranje geopend. In juni van dat jaar verscheen een boek van Ineke van Kessel over de Afrikaanse soldaten in Nederlands-Indië.
[bewerk] Literatuur
- W.M.J. van Kessel Zwarte Hollanders; Afrikaanse soldaten in Nederlands-Indië (2005; KIT Publishers; ISBN 9068324985)