Terroristische aanslagen in Madrid van 11 maart 2004
De bomaanslagen in Madrid van 11 maart 2004 bestonden uit een aantal bomexplosies die plaatsvonden aan boord van vier forensentreinen (cercanías) van de RENFE in Madrid, Spanje, in de ochtend van 11 maart, 2004. Er werden 191 mensen vermoord en 1400 verwond waarvan velen ernstig. Hiermee is dit de ergste terroristische daad in Europa sinds het opblazen van een vliegtuig bij het Schotse plaatsje Lockerbie (Pan Am vlucht 103 op 21 december 1988). Er werd melding gemaakt van dertien bommen, waarvan er 10 ontploft zijn.
Inhoud |
[bewerk] Schuldigen
Aanvankelijk verklaarde de Spaanse regering dat de Baskische afscheidingsbeweging ETA voor de aanslag verantwoordelijk was. De vondst van een cassettebandje met Arabische koranverzen in een bestelbus tezamen met een ontstekingsmechanisme bracht al Qaida meer nadrukkelijk in beeld als mogelijke dader, maar de ETA werd door de Spaanse autoriteiten nog steeds als belangrijkste verdachte gezien. Zowel de politieke arm als de militaire arm van ETA hebben ontkend dat ETA achter de aanslagen stond.
De Spaanse regering verklaarde in het bezit te zijn van een videocasette, waarin al-Qaida de verantwoordelijkheid opeist voor de tien bloedbaden. Ook zijn vijf islamitische verdachten aangehouden, die men op het spoor is gekomen omdat een mobiele telefoon is gevonden in een tas met explosieven die niet waren afgegaan (de mobiele telefoon had moeten werken als ontstekingsmechanisme). De videocassette wordt nog onderzocht. Een met al-Qaida verbonden organisatie, Brigade Abu Hafs al-Masri, had al eerder de verantwoordelijkheid op zich genomen voor deze bloedige aanslag, maar deze eerder organisatie had eerder valse vergelijkbare claims gemaakt.
Inmiddels wordt algemeen aangenomen dat de aanslag het werk is van een islamitische groep, vermoedelijk een die verbonden is met al-Qaida
[bewerk] In perspectief
Het was de ergste terroristische aanslag in Europa ooit, een stuk gruwelijker dan de door de ETA uitgevoerde aanslag op een supermarkt in Barcelona met 21 doden en 40 gewonden.
De aanslagen gebeurden precies 30 maanden (2,5 jaar) na de aanslagen van 11 september 2001 waarbij bijna 3000 mensen vermoord werden en 3 dagen voor de Spaanse verkiezingen. Het feit dat er juist 911 dagen waren tussen deze aanslagen is waarschijnlijk toeval (911 is een veelgebruikte Amerikaanse aanduidingen voor 11 september). De aanslagen gebeurden ook precies 26 jaar na een terroristische actie van de PLO, op 11 maart 1978. Zij vermoordden toen de Amerikaans-Israëlische natuurfotografe Gail Rubin op het strand van aankomst, en kaapten een bus waarbij 36 inzittenden omkwamen.
[bewerk] Verkiezingen
De aanslagen vonden plaats drie dagen voor de Spaanse verkiezingen. De betrokken partijen verklaarden hun campagnes te stoppen, maar de verkiezingen zouden wel doorgang vinden. De aanslagen zijn waarschijnlijk van grote invloed geweest op de uitslag van de verkiezingen. Vóór de aanslagen lag de conservatieve PP (Partido Popular) van aftredend premier José María Aznar duidelijk voor in de peilingen, uiteindelijk won echter de socialistische PSOE van Zapatero.
Vermoed wordt dat het plotselinge verlies voor een aanzienlijk deel werd veroorzaakt doordat de regerende partij PP vast hield aan de verantwoordelijkheid van ETA, hoewel er al voor de verkiezingen meerdere aanwijzingen waren die wezen naar een mogelijke verantwoordelijkheid van al-Qaida. Verantwoordelijkheid van de ETA had positief kunnen uitpakken voor de PP omdat deze een harde lijn tegenover de ETA voorstaat. Betrokkenheid van al-Qaida zou daarentegen negatief kunnen werken, omdat het een 'straf' zou kunnen zijn voor Spanjes betrokkenheid in Irak, waar de Spaanse regering tegen de wens van de meerderheid van de bevolking een belangrijke rol speelde.
Door de aanslag, en vooral het vervolg erop, zou het vertrouwen van de kiezers in de PP zijn afgenomen. De bevolking, of in elk geval een deel daarvan, had het gevoel dat de regering meer bezig was om de schuld op ETA te schuiven dan om de ware schuldigen te vinden. Latere aanwijzingen wezen ook in deze richting; zo bleek de bewering dat het soort van explosief er een was die vaak door ETA was gebruikt, achteraf simpelweg onjuist te zijn.
De oorlog in Irak, waarin Spanje actief was in de door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geleide coalitie, had al voor de aanslagen het afkeuren van 80% tot 90% van de Spaanse bevolking. Aankomend premier Zapatero had al voor de aanslagen op zijn -toen onpopulaire- agenda de terugtrekking uit Irak staan. Na zijn overtuigende verkiezingsoverwinning, heeft hij woord bij daad te houden en de Spaanse troepen teruggetrokken uit Irak.
[bewerk] "201e slachtoffer"
Een Baskische bakker is op 14 maart doodgeschoten door een politieman vanwege het weigeren een ereteken op te hangen voor de 200 slachtoffers. De bakker behoorde tot een groep ouders van wie de kinderen worden verdacht van banden met de ETA. De verboden politieke partij Batasuna had opgeroepen tegen de moord, die het "201e slachtoffer" wordt genoemd. Dit alles gebeurde voordat het slachtofferaantal tot 190 was bijgesteld.
[bewerk] 3 minuten stilte
Op 15 maart om 12.00 uur (CET) werd in de hele Europese Unie gehoor gegeven aan de oproep van de Ierse premier Bertie Ahern die op dat moment voorzitter van de Europese Unie was, om drie minuten stil te zijn voor de slachtoffers. Ook in de landen die per 1 mei toetraden tot de EU waren de mensen 3 minuten stil. Vele vlaggen werden halfstok gehangen, treinen bleven staan en vliegtuigen bleven aan de grond.