Paul de Groot
Saul (Paul) de Groot (Amsterdam, 19 juli 1899 - Bussum, 3 augustus 1986) was een Joods-Nederlandse politicus, die lange tijd partijleider was van de Communistische Partij van Nederland (CPN).
De Groot was de zoon van een Joodse diamantslijper in Amsterdam. Op zoek naar werk vertrokken hij en zijn ouders naar Antwerpen. Na de lagere school werkte De Groot jr. er als leerling-diamantslijper. Toen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, augustus 1914, Antwerpen door Duitse troepen werd bedreigd, vluchtte het gezin De Groot naar Nederland en vestigde zich tijdelijk in Amsterdam. Zoon Paul kreeg er werk bij een sigarenmaker die hem de beginselen van het socialisme bijbracht. In 1916 keerde hij met zijn ouders terug naar Antwerpen. De Groot jr. werd diamantbewerker en sloot zich aan bij de Belgische diamantbewerkersbond én bij de socialistische Jonge Wacht.
Onder de indruk van de Oktoberrevolutie (1917) nam hij deel aan het oprichtingscongres van de Vereenigde Kommunistische Partij van België en werd lid van het partijbestuur. Vanwege zijn deelname aan de agitatie tegen de (tijdelijke) bezetting van het Roergebied, waar ook Belgische troepen aan deelnamen, moest hij in oktober 1923 Duitsland ontvluchtte. Na een kort verblijf in Frankrijk vestigde De Groot zich in het najaar van 1925 weer in Amsterdam. Hij was actief in de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond ANDB en in de Communistische Partij in Nederland (CPN)ook wel Communistische Partij Holland genoemd.
Na een door Moskou afgedwongen zuivering van de politieke leiding kwam De Groot in februari 1930 in het partijbestuur van de CPN. Wegens zijn activistisch verleden, grote belezenheid (hij las behalve Karl Marx ook Heinrich Heine), intelligentie, journalistieke kwaliteiten en taktisch inzicht stak hij met kop en schouders uit boven zijn medebestuurders. Dit en zijn bijna slaafse trouw aan Stalin leidden er toe dat De Groot in 1938 politiek secretaris van de partij werd die inmiddels was omgedoopt in Communistische Partij van Nederland. Samen met Lou Jansen en Jan Dieters vormde hij het partijpresidium. Tevens werd hij hoofdredacteur van de partijkrant Het Volksdagblad. Hij ontpopte zich als een eigengereide, vaak grillige en wantrouwende leider.
Na de Duitse inval in mei 1940 meende De Groot aanvankelijk dat, op grond van het Hitler-Stalin-pact, een terughoudende opstelling tegenover de Duitse bezetter geboden was. In het Volksdagblad schreef hij dat het Engelse imperialisme en de Nederlandse bourgeoisie de bezetting hadden uitgelokt.
Het voorkwam niet dat de CPN en haar organen door de Duitsers werden verboden. In november 1940 kwam het eerste nummer uit van een nieuwe, illegale partijkrant: De Waarheid. De Groot richtte daarin zijn pijlen op de Duitse agressor, maar bleef ook het "Anglo-Amerikaanse imperialisme", de regering in Londen en de SDAP bestrijden. Pas met de Duitse aanval op de Sovjet-Unie (juni 1941) veranderde hij van koers. Overigens was het niet De Groot, zoals de partijlegende het later voorstelde, maar medebestuurslid Jansen die aan de vooravond van de Februaristaking van 1941 het befaamde manifest 'Staakt, staakt, staakt' schreef. De CPN heeft deze staking altijd als hoogtepunt van het communistisch verzet tegen de nazi's in Nederland beschouwd.
In oktober 1942 deden de Duitsers een inval in het huis waar De Groot met zijn gezin zat ondergedoken. De Groot wist via de achterdeur te ontkomen, maar vrouw en dochter werden afgevoerd naar Auschwitz en daar vergast. Het bezorgde hem een schuldgevoel waarvan hij zijn hele verdere leven last heeft gehad. In februari 1943 wist hij opnieuw op het nippertje aan arrestatie door de Duitsers te ontkomen. Daarna droeg hij de partijleiding over aan anderen (onder wie Jaap Brandenburg) en verbrak alle contacten met de illegale partij.
Na de oorlog slaagde De Groot er vrij snel en gemakkelijk in binnen de CPN weer de macht naar zich toe te trekken. Korte tijd propageerde hij de opheffing van de partij ten gunste van een 'Vereniging van vrienden van De Waarheid', want in die eerste naoorlogse tijd genoot de communistische krant in brede kring grote populariteit wegens haar verzetsverleden. Felle kritiek in eigen gelederen en een oekase vanuit Moskou deden echter De Groot in juli 1945 besluiten de CPN her op te richten.
De Groot ging ook de Tweede Kamer in. Daar en in De Waarheid, waarvan hij hoofdredacteur was geworden, verdedigde hij soms tegenstrijdige standpunten. Bijvoorbeeld ten aanzien van de jonge Indonesische republiek: enerzijds was hij tegen het sturen van Nederlandse troepen om het nationalistische verzet op Java en elders met geweld neer te slaan, anderzijds vond hij dat jonge communisten zich moesten laten uitzenden om vervolgens binnen het leger propganda te maken voor de Indonesische onafhankelijkheid. Dit leidde in eigen communistische kring tot verwarring en onvrede.
In de jaren die volgden drukte De Groot een sterke persoonlijke stempel op de partij. Hij bleef een fervente stalinist en verzekerde de publieke opinie dat de CPN in geval van een derde wereldoorlog de Sovjet-legers als bevrijders zou ontvangen. Dat kostte de partij veel sympathie en electorale steun onder de bevolking. Haar maatschappelijk isolement werd verder vergroot door de steun die ze gaf aan het brute neerslaan van de Hongaarse opstand (1956).
De Groot had grote moeite met de destalinisatiekoers die de nieuwe Russische partijleider Nikita Chroesjtsjov sinds 1956 insloeg. Zo drukte hij begin 1958 een opstand de kop in van partijprominenten en vakbondsleiders die streefden naar een zekere mate van democratische besluitvorming binnen de CPN. Voormalige verzetsmensen als Gerben Wagenaar, Henk Gortzak en Rie Lips werden de partij uitgezet. Op instigatie van De Groot schreef Marcus Bakker een rapport, het 'rode boekje', waarin het oorlogsverleden van betrokkenen werd besmeurd en ze voor 'verraders' en 'Gestapoagenten' werden uitgemaakt. In 1963 verbrak De Groot abrupt alle banden met Moskou.
In 1962 was De Groot afgetreden als politiek secretaris en benoemd tot partijvoorzitter. In 1966 stapte hij uit de Kamer en een jaar later, op het 22ste partijcongres, legde hij tevens het voorzitterschap van de CPN neer. Als erelid van het partijbestuur en directeur van het wetenschappelijk bureau van de partij (IPSO) bleef hij echter achter de schermen een beslissende invloed uitoefenen. Zoals in 1975 bij het besluit van de CPN zich weer met Moskou te verzoenen.
Toen de partij in 1977 een dramatische verkiezingsnederlaag leed - de CPN zakte terug van van zeven naar twee kamerzetels - weet De Groot dit aan het feit dat de partijtop zich in de luren had laten leggen door 'regeringsmachinaties' rond de juist afgelopen treinkaping bij De Punt. Hij vond de zittende leiding te soft - jonge academici hadden in de jaren zeventig de plaats van arbeiders ingenomen - en wilde haar vervangen zien door arbeideristische gestaalde kaders. Daarmee overspeelde hij echter zijn hand. Het partijbestuur verzette zich en ontnam hem het erelidmaatschap (1978). De rol van De Groot was uitgespeeld.
De laatste tien jaar van zijn leven leidde hij een teruggetrokken bestaan. Journalisten en anderen die hem probeerden te benaderen, kregen nul op het rekest. De Groot verhuisde met zijn (tweede) vrouw naar een verzorgingsflat in Zeist en na haar overlijden, in september 1985, naar een joods verpleegtehuis in Bussum. Na zijn eigen dood, nog geen jaar later, werd Paul de Groot met een eenkolommer in De Waarheid herdacht.
Voorganger: G. Wagenaar |
CPN-fractievoorzitter Tweede Kamer 1958-1963 |
Opvolger: M. Bakker |