Meervleermuis
Meervleermuis IUCN-status: Kwetsbaar |
||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Meervleermuis |
||||||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||||||
|
||||||||||||
Soort | ||||||||||||
Myotis dasycneme (Boie, 1825) |
De meervleermuis (Myotis dasycneme) is een vleermuis uit de familie der gladneuzen (Vespertilionidae).
Inhoud |
[bewerk] Beschrijving
De meervleermuis is een middelgrote vleermuis. Hij wordt 55 tot 67 millimeter lang, met en staart van 46 tot 51 millimeter. Hij heeft een spanwijdte van 20 tot 32 cm, en weegt 14 tot 20 gram. Hij heeft een lange dichte bruinige vacht. De bovenzijde is bruin tot grijsbruin met een zijdeglans, en de onderzijde is wittig tot gelig grijs. Er is een duidelijke grens tussen beide zijden. De oren en lange, brede vleugels zijn grijsbruin van kleur. De snuit is kort en roodachtig bruin.
[bewerk] Voedsel en gedrag
De meervleermuis is een echt nachtdier, die in de late avond en vroege ochtend tevoorschijn komt om te jagen. Ze jagen op vliegende insecten in de vlucht vlak boven open water. Met een snelheid van 30 tot 35 km per uur vliegt hij laag (5 tot 10 centimeter) over het water, waar hij soms ook insecten vanaf pikt. Met name vedermuggen staan bij hem op het menu, maar ook gewone muggen en motten. De meervleermuis kan 19 jaar oud worden.
De paartijd begin vanaf eind augustus, en duurt vaak tot in het winterverblijf. In mei trekken de vrouwtjes naar de kraamkolonies. in het midden van juni wordt één jong geboren. Jonge dieren zijn donkerder gekleurd dan volwassen dieren. De kraamkolonies worden in augustus verlaten. Vrouwtjes zijn na twee jaar geslachtsrijp.
[bewerk] Verspreiding en leefgebied
De meervleermuis heeft een voorkeur voor bebost laagland, in de buurt van open stilstaand water en weilanden. 's Winters worden ze ook in bergen gevonden, meestal tot 300 meter hoogte. Hij komt voor in Centraal-Europa, van de Benelux tot de Jenisej in Rusland. De zuidgrens loopt in Europa door Noord-Frankrijk, Zuid-Duitsland, Polen, Slowakije en Oekraïne. Hij komt in het noorden voor tot Zuid-Zweden. Één keer is de soort in Mantsjoerije aangetroffen. Het is een van de zeldzaamste soorten van Europa met een zwaartepunt in Nederland. In Nederland zijn 50 kolonies bekend en hun aantal wordt hier op 10.000 geschat.
Kraamkolonies zijn vaak te vinden in gebouwen, als daken en zolders, maar soms ook individueel in holle bomen. In een kraamkolonie bevinden 40 tot 400 vrouwtjes. Mannetjes verblijven dan indiviudeel of in kleine groepjes. Ze trekken wel 200 à 300 km tussen zomer- en winterverblijf, maar blijven soms ook in de omgeving. In oktober zoeken de vleermuizen hun winterverblijf op in de gebergten van onder andere Limburg, België en Duitsland. Deze verblijven bevinden zich in grotten. Ook zijn ze te vinden in koele bunkers, forten, kelders en mijnen. De winter brengen ze geklemd tussen een rotsspleet door, of vrijhangend aan het plafond. Hierin bevinden zich vaak honderden dieren. Midden-maart, april verlaten de vleermuizen hun winterverblijf. Onder de Stichtse brug bij Almere is een verblijf gemaakt dat de geschikte atmosfeer heeft. Deze wordt echter nog niet gebruikt.