Kleurenblindheid
Gehele of gedeeltelijke kleurenblindheid of daltonisme (ICD-10 H53.5: Stoornissen in kleurenzien) is het niet volledig normaal waarnemen van kleuren. 'Kleurenzwakte', minder goed kunnen onderscheiden, komt meer voor dan 'echte' kleurenblindheid waarbij één van de drie kleurwaarnemingssystemen helemaal is uitgevallen. Meestal treedt kleurenblindheid op als één of meer van de drie typen kegeltjes, die naast de staafjes een van de twee soorten lichtgevoelige cellen in het netvlies zijn, niet goed of helemaal niet werken. Kleurenblindheid is meestal een geslachtsgebonden erfelijke aandoening, hoewel er ook verworven vormen bestaan, meestal door intoxicaties, soms met bepaalde geneesmiddelen. Zie ook kleurenzien.
Inhoud |
[bewerk] Kleurenzien en mogelijke afwijkingen
De drie soorten kegeltjes hebben normaal gesproken hun grootste gevoeligheid in respectievelijk het rode, het groene en het blauwe golflengtegebied. De eerste twee soorten kegeltjes liggen echter ten opzicht van de blauw-gevoelige kegeltjes met hun gevoeligheidsmaximum niet ver uit elkaar.
Het kleurenzien is in de praktijk het meest gestoord door minder goed werkende 'rode' of 'groene' kegeltjes (protanomalie en deuteranomalie, vooral de laatste). Beide vormen leiden tot moeilijkheden bij het waarnemen van verschillen tussen rood en groen en worden samen gevat onder de term rood-groen kleurenblindheid. Bij protanopie en deuteranopie is de functie van de 'rode' resp. de 'groene' kegeltjes zelfs helemaal afwezig. De blauw waarnemende kegeltjes zijn veel minder vaak aangedaan (tritanomalie of tritanopie). Er zijn binnen de verschillende afwijkingen weer verschillende oorzaken mogelijk, zoals ontbreken van bepaalde soorten kegeltjes, minder voorkomen, of gevuld zijn met een niet goed werkend pigment. Behalve met de kegeltjes kan er ook iets mis zijn met de oogzenuw of kunnen de lichtdoorlatende onderdelen van het oog (vooral de ooglens) een kleurzweem veroorzaken, vooral bij sommige soorten staar. Al met al is 'kleurenblindheid' dus eigenlijk een verzamelnaam voor een heel scala aan verschillende afwijkingen.
[bewerk] Meest voorkomende vormen
Bij de meest voorkomende vorm, rood-groen kleurenblindheid, kan de aangedane persoon niet of niet goed onderscheid maken tussen rood- en groentinten. Dit is niet zeldzaam: ongeveer één op de twintig mannen heeft het. De meest voorkomende stoornis is hier deuteranomalie. Onvermogen rood te zien (1% van de mannen) of verminderd vermogen rood te zien (nog eens 1% van de mannen) komt minder voor.
[bewerk] Testen
- De Ishihara-test gaat de kleurenblindheid na aan de hand van een schijf met gekleurde bolletjes. De proefpersoon moet zeggen welke cijfers er in het bolletjespatroon verborgen zitten. Doordat de proefpersoon al of niet het verschil ziet tussen de gebruikte kleuren, kan hij al of niet de verborgen patronen onderscheiden.
Hiernaast ziet u (zelfs als u kleurenblind bent) hoe het getal in het bolletjespatroon verborgen zit.
[bewerk] Erfelijkheid
Rood-groen kleurenblindheid komt het meest bij mannen voor, omdat de betrokken genen op het X-chromosoom liggen. In tegenstelling tot mannen, hebben vrouwen twee X-chromosomen, zodat de recessieve afwijking kleurenblindheid bij vrouwen alléén voorkomt als beide X-chromosomen het afwijkende gen bezitten. De goede werking van de 'blauwe' kegeltjes wordt echter bepaald door een gen op chromosoom 7, waarvan mannen en vrouwen er even veel hebben, zodat geel-blauw-kleurenblindheid bij mannen en vrouwen even veel (dwz. weinig) voorkomt.
[bewerk] Geschiedenis van het onderzoek
De Engelse scheikundige John Dalton publiceerde in 1794 het eerste wetenschappelijke artikel over kleurenblindheid, "Extraordinary facts relating to the vision of colours" (Buitengewone feiten over het zien van kleuren) nadat hij zich gerealiseerd had dat hij zelf kleurenblind was. Naar hem wordt kleurenblindheid nog wel eens daltonisme genoemd.
Zijn hypothese over de oorzaak van kleurenblindheid was, dat het te wijten was aan het verkleuren van de ooglens; daarom liet hij in zijn testament schrijven dat men na zijn dood zijn ogen moest verwijderen en dat zijn ooglenzen tegen het licht gehouden moesten worden. (De hypothese bleek niet correct.)
[bewerk] Andere aspecten
Kleurenblindheid kan in het dagelijks leven hinderlijk zijn en iemand beletten bepaalde beroepen uit te oefenen, zoals schilder, fotograaf, modeontwerper, kleuterschoollerares, binnenhuisarchitect, industrieel ontwerper, treinmachinist en politieagent. Ook bijv. elektriciens die verschillend gekleurde draadjes moeten kunnen onderscheiden kunnen in moeilijkheden komen. De oude kleurcodering voor lichtnetbedrading gebruikte groen - rood - grijs voor fase - nul - aarde, waardoor een kleurenblinde elektricien de eerste twee heel makkelijk verwisselt, vandaar dat tegenwoordig bruin - blauw - geel/groen gebruikt wordt. Voor gevaarstekens en verkeerslichten is het onderscheiden van de kleur rood belangrijk. Jaren geleden heeft men bij verkeerslichten de kleur rood iets naar het violet verschoven en de kleur groen iets naar het blauw. Daardoor zijn ze voor mensen met kleurenblindheid wat makkelijker te onderscheiden. Natuurlijk helpt ook de vaste positie (rood bovenaan) bij het waarnemen. Een interessante overweging is dat deze erfelijke afwijking, die toch relatief vaak voorkomt, kennelijk evolutionair gezien niet leidt tot een geringere voortplantingskans, anders was de afwijking allang nagenoeg uit de populatie verdwenen. Wellicht hebben kleurenzwakke en kleurenblinde personen een compenserend voordeel, bijvoorbeeld het meer letten op patronen dan kleuren wat soms nuttig kan zijn, maar dit blijven speculaties. In de Tweede Wereldoorlog vlogen kleurenblinden mee in verkenningsvliegtuigen om door de (voor hen juist niet) misleidend gekleurde camouflagenetten heen te kijken en op de vorm van verborgen tanks en kanonnen te letten. Veel zoogdieren (b.v. honden) hebben ook een duidelijk minder gedifferentieerde kleurwaarneming dan mensen, omdat ze van nature maar twee in plaats van drie soorten kegeltjes hebben. Veel vogels hebben er daarentegen zelfs vier. Insecten kunnen rood vaak niet, maar ultraviolet vaak weer wel waarnemen.