Hongaarse minderheid in Roemenië
De Hongaarse minderheid in Roemenië maakt 6,6 procent uit van de totale bevolking van Roemenië, vormt de grootste minderheid in Roemenië en is na de Russische minderheden in de voormalige Sovjetrepublieken in absolute aantallen de grootste minderheid in Europa.
Om historisch redenen wonen de meeste Hongaren in Transsylvanië (waar ze ongeveer 20% van de bevolking uitmaken). In een gebied dat historisch gezien bekend staat als Székelyföld (het zuidoostelijk deel van Transsylvanië) vormen ze een meerderheid. Dit gebied omvat tegenwoordig de disctricten Harghita en Covasna (met beide een Hongaarse meerderheid) en een deel van het district Mureş (met een grote Hongaarse minderheid).
Opmerking vooraf: hoewel het nu meestal in zijn geheel Transsylvanië genoemd wordt beslaat het gebied dat aan Roemenië toekwam na de Eerste Wereldoorlog naast historisch Transsylvanië ook een deel van het Banaat en een deel van Partium (dat ongeveer overeenkomt met hedendaags Crişana). Omdat tegenwoordig de bredere definitie meer gebruikt wordt en ook alle statistieken op die definitie zijn gebaseerd wordt in dit artikel voor Transsylvanië de brede definitie gebruikt, tenzij anders aangegeven.
Inhoud |
[bewerk] Etnische groepen
De Hongaarse minderheid in Roemenië is etnisch heterogeen en valt in drie groepen onder te verdelen:
[bewerk] Hongaren (Magyaren)
Tweederde van de Hongaarse minderheid in Roemenië bestaat uit etnische Hongaren (ook wel Magyaren genoemd). Deze groep behoort etnisch tot dezelfde groep als de Hongaren in Hongarije.
[bewerk] Szeklers
De zogenaamde Szeklers zijn een Hongaarse etnische groep die historisch Székelyföld bewonen. Zij vormen een groep Hongaren (of een gemagyariseerde stam) die in de vroege middeleeuwen door de Hongaarse koningen naar Transsylvanië werden gestuurd om de grens te verdedigen. In de middeleeuwen vormden de Szeklers naast de Hongaarse edelen en de Transsylvaanse Saksen een van de drie gepriviligeerde naties van Transsylvanië. Szeklers spreken een ander dialect van het Hongaars en hebben specifieke culturele kenmerken die ze laat verschillen van andere Hongaren, maar de Szeklers hangen vrijwel zonder uitzondering een Hongaars nationaal bewustzijn aan. Szeklers voelen zich dus net als de Magyaren volledig Hongaar.
[bewerk] Csángó's
De Csángó's vormen een etnische groep naar Moldavië geëmigreerde Hongaren. Csángó's beschouwen zich als etnisch Csángó, een etniciteit die noch Hongaars noch Roemeens is. Vanwege hun isolationele positie (Moldavië was nooit onderdeel van het Hongaarse Rijk) en vanwege het gebrek aan een intellectuele elite werden zij de enige Hongaarssprekende groep die niet onderdeel werd van de Hongaarse natie. De meeste Csángó's beleiden een Roemeens nationaal bewustzijn, hoewel er een groeiende intellectuele Hongaarssprekende Csángóminderheid is die de banden met de Transsylvaanse en Hongaarse Hongaren heeft aangehaald en een Hongaars nationaal bewustzijn beleidt. Vanwege hun bijzondere posititie hebben Csángó's te kampen met andere problemen dan de andere Hongaarse minderheden in Roemenië. Zie voor meer informatie over hun situatie het artikel Csángó's.
[bewerk] Voorgeschiedenis
Transsylvanië, dat sinds de verovering van het Karpatenbekken door de Hongaren in 896 (met enkele interruptieperiodes) door Hongaren was bestuurd, kwam na de Eerste Wereldoorlog die onder andere door Oostenrijk-Hongarije was verloren, toe aan Roemenië. In Transsylvanië was in de loop der tijd een meerderheid van Roemenen ontstaan. Op grond daarvan werd op 1 december 1918 in Alba Iulia onder Hongaars protest de eenheid van Transsylvanië, Walachije en Moldavië door een Roemeense bijeenkomst geproclameerd. Deze situatie werd door de westerse mogendheden bevestigd met het Verdrag van Trianon op 4 juni 1920.
Het dient gezegd te worden dat het toekomen van Transsylvanië aan Roemenië al op 4 augustus 1916 overeengekomen was tussen de Roemenen en de geallieerden, als beloning voor kiezen van de geallieerde kant in de oorlog.
Roemenië was niet het enige land dat een deel van Hongarije toegewezen kreeg. Hongarije werd gereduceerd tot slechts 29% van haar oorspronkelijke grootte en werd verdeeld over Tsjechoslowakije (Slowakije stond vroeger bekend als Opper-Hongarije), Joegoslavië (Kroatië, dat voordien een semi-autonoom deel van het Koninkrijk was, en Vojvodina) en Oostenrijk (Burgenland).
[bewerk] Situatie van de Hongaarse minderheden in Roemenië
[bewerk] De situatie tijdens het interbellum
De definitieve toewijzing van Transsylvanië aan Roemenië met het Verdrag van Trianon in 1920 veranderde veel in de sociale verhoudingen in het gebied. Hongaren hadden bijna zonder uitzondering meer dan duizend jaar de dienst uitgemaakt in dit gebied, al dan niet in een alliantie met de Saksen, en werden van het ene op het andere moment een gedegradeerd tot een nationale minderheid.
De officiële politiek van Roemenië was om Transsylvanië te ‘roemeniseren’ in sociaal-politieke zin. Voor roemenisatie in culturele zin had de Roemeense regering nog geen belangstelling. De taak van de nieuwe Roemeense regering was in hun ogen het creëren van een Roemeense middenklasse (die was nog steeds onderontwikkeld) en een elite die op alle gebieden de macht zou bezitten.
De nieuwe Roemeense staat was gebaseerd op democratische grondslagen en dus mochten nationale minderheden eigen partijen vormen. De Hongaarse Nationale Partij werd opgericht in 1922 en wist een aantal zetels in het Roemeense parlement te bemachtigen. De partij, die massaal door de Hongaarse minderheid werd gesteund, wist echter in het parlement weinig medestanders te mobiliseren voor een minderhedenbeleid (Kovrig 2000: 33,34).
Vanwege gebrek aan goede Roemeense kandidaten werden tot begin jaren dertig nog veel Hongaren toegelaten tot hoge functies. Ondertussen werd de Hongaarse taal echter wel volledig uit het openbare leven geweerd en werden alle plaatsnamen geroemeniseerd (Kovrig 2000: 33).
Als gevolg van het Minderhedenverdrag dat Roemenië had moeten tekenen om Transsylvanië te kunnen verkrijgen bestond er wel Hongaars onderwijs en werd de Rooms-katholieke Kerk toegestaan eigen scholen te stichten. Toch bestond er, met name in Székelyföld, een grote druk van de Roemeense regering om de kinderen naar Roemeense scholen te sturen. Het hoger onderwijs was volledig Roemeens, met uitzondering van de leerstoel Hongaarse literatuur op de Universiteit van Cluj (Kolozsvár). Hongaarse diploma’s werden niet erkend.
Tot 1924 vertrokken 197.000 Hongaren uit Transsylvanië. Nog eens 169.000 Hongaren trokken weg tijdens de rest van het interbellum. Toch hadden de Hongaren in Transsylvanië het in deze periode beter dan hun etnische broeders in andere delen van Europa als Vojvodina, en zeker beter dan tijdens het Ceauşescuregime.
[bewerk] De Tweede Wereldoorlog
Door de schijnbaar algemeen getolereerde annexatie van gebieden met een Duitse minderheid door Hitler in de jaren dertig werd de roep in Hongarije voor een revisie van het Verdrag van Trianon steeds luider en werden de kansen dat dit door de westerse mogendheden geaccepteerd zou worden groter.
De eerste zogenaamde Weense Toewijzing van november 1938, die het gevolg was van een door Hitler en Mussolini gearbitreerde conferentie, bracht een deel van Slowakije en een deel van Ruthenië (tegenwoordig deel van Oekraïne) terug bij Hongarije. In maart van het volgende jaar bezette Hongarije in navolging van de bezetting van Tsjechië door Hitler de rest van Ruthenië.
In augustus 1940 kwam de Tweede Weense Toewijzing onder leiding van dezelfde partijen tot stand, waarbij Hongarije ongeveer veertig procent van het gebied dat ze aan Roemenië had moeten afstaan terug kreeg. Het gebied omvatte een corridor via Noord-Transsylvanië naar het voornamelijk Hongaarse Székelyföld, en bezat een kleine Hongaarse meerderheid van 1.343.000 Hongaren tegen 1.069.000 Roemenen.
Toen in april 1941 Hitler Joegoslavië binnenviel reageerde Hongarije door delen van Vojvodina en Slovenië te bezetten. De Hongaarse reannexatiedrift was hiermee tot een einde gekomen. Hongarije had haar gebiedsdeel uitgebreid van 29 tot 53 procent van haar bezittingen voor Trianon.
Door de revisionismepolitiek werd Hongarije in zekere zin gedwongen toe te treden tot het Aslandenpact. Het land probeerde in de eerste jaren van de oorlog haar autonomie te behouden en lag in de ogen van Hitler zo dwars dat hij het land in maart 1944 bezette. In tegenstelling tot de situatie in Duitsland genoten de minderheden in Hongarije zekere rechten, en de situatie van de Joden in Hongaars Transsylvanië was in veel opzichten beter dan de situatie in Roemeens Transsylvanië.
De opdeling van Transsylvanië bracht een zekere volksverhuizing van 200.000 Hongaren op gang die in Roemeens gebied achtergebleven waren.
De herannexatie was echter van korte duur. Aan het einde van de oorlog werden alle grenswijzigingen sinds de Anschluss van Oostenrijk ongeldig verklaard, en hoewel er bij sommige Amerikaanse diplomaten sympathie bestond voor enkele Hongaarse grenswijzigingen, werden onder Sovjetdictatuur de vooroorlogse grenzen grotendeels ook de naoorlogse (Kovrig 2000: 37-40).
[bewerk] Naoorlogse periode
Josef Stalin had Transsylvanië aan Roemenië beloofd, deels als dank voor het wisselen van zijde aan het einde van de oorlog en deels om de annexatie van Bessarabië (ongeveer de huidige staat Moldavië) en Bukovina door de Sovjet-Unie goed te maken. De Hongaarse ‘bezetters’ werden verdreven, waarna Transsylvanië onder Sovjet-Roemeense bezetting kwam. De Hongaarse bevolking werd onderworpen aan een terreurgolf door wraakzuchtige Roemenen (de zogenaamde Maniugarde).
De Hongaarse gemeenschap profiteerde enigszins van het feit dat de Roemeense communistische partij voor een belangrijk deel uit Hongaren en Hongaarse Joden bestond. Deze communistische Hongaren waren fel gekant tegen de Roemeense wraakacties, waarop de Sovjet-Unie Transsylvanië onder militair bewind stelde.
De eerstvolgende regering van Roemenië werd geleid door de pro-Hongaarse dr. Petru Groza en erkende de rechten van de minderheden in een liberaal minderhedenstatuut. Slechts een paar beloften zouden later ook daadwerkelijk worden toegepast. Hongaren die tijdens de oorlog tijdelijk Transsylvanië hadden verlaten werden van hun staatsburgerschap ontdaan, zij werden samen met de Hongaren die een Hongaars burgerschap hadden aangevraagd in de oorlog gebrandmerkt als verraders, en hun bezittingen werden hun ontnomen. Economische hervormingen werden discriminerend toegepast, vooral op het gebied van landverdeling werden de Hongaren benadeeld.
Toch was er in deze tijd een vrij groot respect voor het eigen onderwijs en de culturele rechten van de minderheden. Hoewel de aan de kerk gelieerde scholen (waarvan 80 procent Hongaars was) genationaliseerd werden, werd het aanbod van onderwijs in de Hongaarse taal uitgebreid in de vorm van opleidingen aan de Universiteit van Cluj en een medische faculteit en een theaterschool in Tirgu Mureş. De Hongaren kregen in grote mate hun eigen scholen terug. Zelfs de Hongaarse Csángó's kregen onderwijs in hun eigen taal.
De Hongaarse Volksfederatie, die de belangrijkste vertegenwoordiger was van de belangen van de Hongaarse minderheid, verklaarde zich tevreden met de vooruitzichten van de Hongaarse minderheid in een ‘democratisch’ Roemenië.
Deze periode van relatief goede omstandigheden waren echter van korte duur. Stalinisme werd geïntroduceerd in Roemenië en in die filosofie werd de Hongaarse intelligentsia niet alleen beschouwd als klassenvijand, maar ook als gevaarlijke nationalisten. Onder het mom de Roemeense communistische partij te ontdoen van titoïsten werden de Hongaren en Hongaarse Joden uit de partij geroyeerd. De Hongaarse Volksfederatie werd in 1953 op eenzelfde manier gezuiverd en daarna ontdaan van haar functies.
In de Roemeense grondwet van 1952, waarin de Hongaren een status van samenwonende natie hadden, kreeg de Hongaarse minderheid naar Sovjetmodel een Autonome Provincie toegewezen. Deze provincie komt ruwweg overeen met historisch Székelyföld en bevatte een Hongaarse meerderheid van 75 procent. In deze autonome provincie mocht, anders dan in de rest van Roemenië, de Hongaarse taal officieel gebruikt worden voor sommige doeleinden. Sommige Hongaarse culturele instellingen werden van Cluj naar de belangrijkste stad in die regio, Tirgu Mureş (Marosvásárhely), verplaatst. De belofte van autonomie bleek echter voor een groot deel een illusie in de gecentraliseerde Roemeense partijstaat. In 1960 werden de grenzen van de Autonome Provincie, die vanaf dat moment Mureş-Maghiar Autonome Provincie werd genoemd, veranderd om de Hongaarse bevolking daarin te reduceren van 75 naar 62 procent.
Toen in 1956 in Hongarije voor korte tijd een liberalere regering aan de macht kwam wekte dat sympathie bij de Transsylvaanse Hongaren. Van Roemeense zijde werd hard ingegrepen door Hongaren te arresteren en te veroordelen. Tegelijkertijd werd er een aantal concessies gedaan aan de Hongaarse minderheid om het verzet te sussen. Een Raad van Arbeiders van Hongaarse Nationaliteit werd opgericht en de Hongaren kregen een uitgeverij en een televisieprogramma in de eigen taal ter beschikking.
De regering gebruikte haar controle over de economie en de verdeling van arbeidsplaatsen om de etnische samenstelling van Transsylvanië te veranderen. Met name in de steden werd vestiging door Roemenen aantrekkelijk gemaakt[1]. Hongaren werden aangemoedigd dan wel gedwongen naar voornamelijk Roemeense streken van het land te verhuizen.
Ondertussen leidde een groeiende discriminatie wat betreft de toelating tot Hoger onderwijs tot een sterke daling van het aantal Hongaarse academici. Hierop werd in 1959 de Hongaarse Universiteit van Cluj gefuseerd met de Roemeense, om verder te gaan als een vrijwel exclusieve Roemeense universiteit. Deze gebeurtenis ging gepaard met een collectieve zelfmoord van een aantal Hongaarse professoren. De Roemenisatie van het voortgezet onderwijs begon in hetzelfde jaar en was uiteindelijk gereed in midden jaren 80.
Hongaren werden steeds vaker uitgesloten van hoge functies, met het effect dat in de jaren tachtig zelfs de Hongaarse culturele instellingen werden bestuurd door Roemenen. De Raad van Arbeiders kreeg nooit haar eigen statuten. In 1971 werd de top van de raad gezuiverd en werden er in drie jaar geen bijeenkomsten georganiseerd. In de jaren daarna functioneerde de raad als een gehoorzame spreekbuis van de regering (Kovrig 2000: 40-42,47-49).
[bewerk] Verslechtering van de situatie en de opkomst van Ceauşescu
Nicolae Ceauşescu, de Roemeense communistische leider die in 1965 aan de macht was gekomen, probeerde autoriteit te creëren door het promoten van Roemeens nationalisme. Dit agressieve nationalisme werd naarmate de tijd vorderde steeds bedreigender voor de situatie van de minderheden in Roemenië.
Ook het geschiedenisonderwijs werd vanuit een nationalistisch Roemeens perspectief gegeven. Kinderen in Transsylvanië kregen een historisch beeld onderwezen dat de Hongaarse rol in de geschiedenis voor een groot deel negeerde. De Daco-Romeinse theorie, die tijdens het interbellum had uitgewezen een geschikt instrument te zijn voor het opbouwen van een Roemeense nationale identiteit, laaide weer in alle hevigheid op. In de nieuwe versie waren de Hongaren tijdelijke onderdrukkers geweest in een Roemeens-Romeins continuüm. De Roemenen werd geleerd dat al hun problemen, in het verleden en in het heden, aan de Hongaren waren toe te schrijven. De andere minderheden in Roemenië hadden ook te lijden van de nationalistische politiek. Ceauşescu verklaarde alle minderheden in Roemenië ongewenst, waarop Israël en West-Duitsland bereid waren hun minderheden ‘vrij te kopen’, dat wil zeggen de overtocht te betalen. Van de Joodse en Duitse bevolking van Transsylvanië bleef weinig meer over.
Hongarije had daarvoor niet het geld noch de politieke wil. Bovendien waren de Transsylvaanse Hongaren teveel verbonden met Transsylvanië. Toch emigreerden vanaf de jaren tachtig meer en meer wanhopige Hongaren naar hun moederland Hongarije.
Vanaf de late jaren 70 kwam er zichtbaar protest op. Enkele prominente Hongaren wenden zich met petities tot de regering en anderen begonnen een ondergronds informatiesysteem. De stille opstand werd snel de kop in gedrukt door de desbetreffende Hongaren te arresteren en het land uit te sturen. De regering beschuldigde de Hongaren van chauvinisme en kwam met meer onderdrukkende maatregelen.
Maar de onderhuidse gevoelens waren niet meer te stoppen. In de jaren tachtig werd het klimaat voor minderhedenrechten beter en begon Hongarije, dat zich na de revolutie van 1956 afzijdig had gehouden over de Hongaarse minderhedensituatie in Roemenië , de kwestie van de Transsylvaanse Hongaren voor te leggen aan de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE, tegenwoordig OVSE). Toen in 1988 Ceauşescu het programma lanceerde om duizenden nederzettingen te ontvolken en mensen te hergroeperen in nieuwe nederzettingen, om zo de landbouw efficiënter te maken, werd dat door de Hongaarse bevolking gezien als een poging hun culturele erfgoed te vernietigen (Kovrig 2000: 51).
De Hongaarse bevolking begon met protesteren en werd daarin in de daaropvolgende jaren bijgestaan door de Roemeense bevolking. In december 1989 protesteerde de Hongaarse bevolking van Timişoara tegen de uitzetting uit de stad van de Hongaarse pastoor László Tőkés, die streed voor religieuze rechten voor de minderheden. Al snel voegde de Roemeense bevolking zich bij de protesterende menigte. Toen het leger op de demonstranten begon te schieten brak er revolutie uit, die zich uiteindelijk over het hele land verspreidde. De dagen van Ceauşescu waren geteld. Hij werd met zijn vrouw op 25 december 1989 in een kort proces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. In mei 1990 hadden de eerste democratische verkiezingen van Roemenië sinds jaren plaats (Kovrig 2000: 49-52).
[bewerk] De minderhedensituatie na 1990
De Roemenen en Hongaren voelden zich na de revolutie die door hun beide was opgezet tijdelijk verenigd. Het Nationaal Bevrijdingsfront, een interim-regering van oud-communisten die het land na de machtsovername tijdelijk bestuurden, bevestigde dit door in januari 1990 te komen met een Verklaring van de rechten van de nationale minderheden. De minderheden werd een evenredige vertegenwoordiging in het parlement beloofd en er was zelfs sprake van de heropening van de Hongaarse Universiteit van Cluj (Kovrig 2000: 63).
Ook deze verbroederende gevoelens waren slechts van korte duur. Ceauşescu mocht dan geëxecuteerd zijn, zijn demonisatie van de minderheden had haar stempel gedrukt op de manier waarop Roemenen tegen minderheden aankeken. Nationalistische Roemenen richtten de beweging Vatra Romaneasca (Roemeense haard) op, die onder meer tijdens het herstel van de Hongaarse scholen in Tirgu Mureş publiekelijk protesteerden. Nadat de Hongaren een stille tocht hadden gehouden werden ze enkele weken later aangevallen door Vatra. Bij het bloedbad kwamen acht personen om het leven en raakten er 300 gewond. De regering gaf in eerste instantie de Hongaren de schuld. Zij zouden de confrontatie hebben uitgelokt.
De verkiezingen van mei 1990 betekenden een overwinning van het Nationaal Bevrijdingsfront. De Democratische Unie van Hongaren in Roemenië (DUHR) wist 29 zetels in het huis van afgevaardigden te behalen en 12 in de Senaat. Het Nationaal Bevrijdingsfront bleef aan de macht en deed een paar gebaren naar de minderheden toe, onder andere het erkennen dat de schuld van het bloedbad in Tirgu Mureş niet bij Hongaren was gelegen. De algemene toon bleef echter tamelijk nationalistisch.
In de verkiezingen van 1992 vertaalde deze tendens zich in een meer nationalistische toon van het nu Democratische Nationale Bevrijdingsfront en de winst van de nationalistische partijen. In de nieuwe regering was de minister van onderwijs lid van Vatra. De situatie begon uit de hand te lopen en de DUHR wendde zich tot het Europees Parlement, de Raad van Europa en de OVSE. Hoewel het Europees Parlement de minderhedenpolitiek van de Roemeense regering veroordeelde wist de regering enige rechtvaardiging voor haar beleid te krijgen door de neutrale opstelling van de Hoge Commissaris voor de Minderheden van de OVSE (Kovrig 2000: 66).
In november 1996 begonnen voor de Hongaarse minderheden betere tijden aan te breken. Oppositiepartijen wisten de verkiezingen van die maand te winnen en nodigden de DUHR uit een coalitieregering met hen te vormen. De DUHR wist in deze regering de ministerspost op het nieuwe Ministerie voor Minderhedenzaken te bemachtigen en was verantwoordelijk voor de wetgeving die bepaalde dat in de steden en dorpen waar de Hongaarse gemeenschap tenminste 20 procent van de bevolking tweetalige bewegwijzering verplicht was en Hongaren hun moedertaal in het officiële verkeer mochten gebruiken. Onderwijs in het Hongaars was verplicht als tenminste 15 kinderen daar om vroegen.
In 1999 werd door de Hongaarse minister van minderhedenzaken, Péter Eckstein-Kovács, begonnen met het ratificeren van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden en werd wetgeving voorbereid die alle vorm van discriminatie verbood. In datzelfde jaar werd de ook grootste wens van de Hongaren ingewilligd; het recht op onderwijs in eigen taal werd verzekerd vanaf de peuterschool tot aan de universiteit en het oprichten van private onderwijsinstellingen door Hongaren werd gelegaliseerd.
De DUHR nam tussen 2000 en 2004 geen regeringsrol op zich na maar wist met de regerende sociaaldemocraten afspraken te maken over de rechten van minderheden. Vanaf 2004 maakt de DUHR weer deel uit van de regeringscoalitie. Vanwege de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie in 2007 bestaat er ook Europese druk om de minderheden te beschermen.
[bewerk] Hongaarse bevolkingsaantallen
[bewerk] Nationaal
- 1992 - 1.624.959 personen, 7,1% van de bevolking van Roemenië
- 2002 - 1.431.807 personen, 6,6% van de bevolking van Roemenië
[bewerk] Alleen Transsylvanië
- 1720 - 37,2% van de bevolking
- 1786 - 29,4% van de bevolking (Government Office for Hungarian Minorities Abroad 2005)
- 1910 - 1.662.000 personen, 32% van de bevolking van Transsylvanië (Hongaarse census uit 1910)
- 1992 - 1.603.923 personen, 20,8% van de bevolking van Transsylvanië
- 2002 - 1.415.718 personen, 19,6% van de bevolking van Transsylvanië
[bewerk] Per district
Hongaren vormen de meerderheid in twee districten in Zuid-Oost Transsylvanië: Harghita en Covasna.
District | Hongaren | Percentage v.d. bevolking |
---|---|---|
Harghita | 275.841 | 84,61% |
Covasna | 164.055 | 73,81% |
Mureş | 227.673 | 39,26% |
Satu Mare | 129.998 | 35,22% |
Bihor | 155.554 | 25,92% |
Sălaj | 57.318 | 23,07% |
Cluj | 122.131 | 17,37% |
Arad | 49.399 | 10,70% |
Maramureş | 46.250 | 9,06% |
Braşov | 51.470 | 8,75% |
Timiş | 51.421 | 7,59% |
Bistriţa-Năsăud | 18.394 | 5,89% |
Alba | 20.682 | 5,40% |
Hunedoara | 25.321 | 5,20% |
Sibiu | 15.478 | 3,67% |
Caraş-Severin | 5859 | 1,76% |
Bacău | 4528 | 0,64% |
Boekarest | 5834 | 0,31% |
Elk ander district in Roemenië heeft een Hongaarse bevolking van ten minste 1.000.
[bewerk] Noten
- ^ De etnische samenstelling van de stad Oradea (Hongaars Nagyvárád) bestond in 1910 nog uit 91,1 procent Hongaren tegen 5,6 procent Roemenen. In 1992 was de balans omgeslagen naar 34 procent Hongaren en 64 procent Roemenen. Cluj was aan eenzelfde etnische verandering onderhevig; tot de jaren ‘50 woonde er in de stad een Hongaarse meerderheid, maar in 2002 telde de stad 252.433 Roemenen (79.4%) tegen 60.287 Hongaren (19%) (Kovrig 2000: 48).
[bewerk] Bronnen
Een deel van de tekst van dit artikel is afkomstig uit het paper "De identiteit en de situatie van de Hongaarse minderheden in Roemenië" [2]. De auteur en tevens auteursrechtbezitter van dit paper heeft de informatie zelf onder GFDL-licentie op Wikipedia toegevoegd.
- a Government Office for Hungarian Minorities Abroad (2005) The Situation of Hungarians in Romania in 2005.
- Illyés, Elemér (1982) National Minorities in Romania: Change in Transylvania. New York: Columbia University Press. Internetversie uit de Corvinus Library gebruikt.
- a b c d e f g h i Kovrig, Bennett (2000) ‘Partioned nation: Hungarian minorities in Central Europe’, in: Michael Mandelbaum (ed.), The new European diasporas: national minorities and conflict in Eastern Europe, New York: Council on Foreign Relation Press, pp. 19-80.
- Ludanyi, Andrew (red.) (1994) The Hungarian minority’s situation in Ceausescu's Romania. New York: Columbia University Press. Internetversie uit de Corvinus Library gebruikt.