Grote wederik
Grote wederik | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | ||||||||||||
|
||||||||||||
Soort | ||||||||||||
Lysimachia vulgaris |
Grote wederik (Lysimachia vulgaris) is een vaste plant uit het geslacht wederik die tussen een halve en anderhalve meter groot wordt. De bloemen staan in eindelingse pluimen en de bloemkroon is geel. De bloemen hebben vijf kroonslippen die tussen de 7 en 30 mm lang zijn. Aan de voet hebben de kroonslippen dikwijls een bruinrode vlek. Aan de rand zijn ze bezet met klierharen. De kelkslippen zijn 3 tot 5 mm lang en aan de rand gewimperd. De bladeren staan soms in tweetallen of in kransen van 3 of vier aan de stengel. Ze zijn kort gesteeld. Ze zijn langwerpig en lopen in de top uit in een spits. De nerven springen een beetje uit en vormen netwerkjes. Op de bladeren zitten onregelmatige, rode klierpuntjes, die als het blad tegen het licht gehouden wordt goed zijn te zien. De plant heeft wortelstokken, in het water kunnen die soms rood en meterslang zijn. De vrucht is een doosvrucht.
Inhoud |
[bewerk] Voortplanting en verspreiding
De grote wederik komt voor in de gematigde zone van euraziatisch continent. In Nederland is de plant algemeen, met uitzondering van de gebieden met zeeklei en de Waddeneilanden. Ook in België is de plant aan kust zeldzamer dan in het binnenland.
Grote wederik komt voor op natte tot vochtige bodems. Ze kan deel uit maken van allerlei verschillende typen vegetaties. Zo kan ze onderdeel uitmaaken van ruigten op niet te voedselrijke bodem en groeit in vrij voedselarme grasland als ook in bossen. Langs waterkanten is ze geregeld aan te treffen.
[bewerk] Gebruik
De bruinrode vlek van de kroonslippen is binnen de signatuurleer opgevat als een aanwijzing dat de plant zou helpen tegen bloedspuwingen. Ook is grote wederik evenals de puntwederik aangeplant in tuinen, al is de laatste meer een uitgesproken tuinplant.
[bewerk] Ecologische betekenis
De grote wederik heeft een bijzondere relatie met de slobkousbij, een geslacht van solitaire bijen. De plant vormt aan de klieren aan de voet van stuifmeeldraden olie. Deze wordt door vrouwelijke slobkopbijen verzameld samen met het stuifmeel. Tijdens het bloembezoek komt de olie en het stuifmeel op de borst terecht die tijdens het vliegen naar de poten wordt overgebracht, waar speciale haren, de slobkousen, om het te bewaren. Het mengsel van olie en stuifmeel wordt verzameld als voedsel voor de bijenlarven. Vooral in spoorsloten komt deze ecologische relatie voor.
[bewerk] Literatuur
- Heukels' flora van Nederland, 22ste druk 1996, blz. 216-217
- Nederlandse Oecologische Flora, 1ste druk 1988, deel 3, blz. 63-65
- Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden, 3e druk 1998, blz. 282-283.
[bewerk] Externe link
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden op de pagina Lysimachia vulgaris op Wikimedia Commons. |
[bewerk] Externe link
- SoortenBank.nl beschrijving en afbeeldingen