Bloedtransfusie
Bij een bloedtransfusie brengt men bloed, afkomstig van een bloeddonor, in de aderen van de patiënt.
Dit is alleen mogelijk als ontvanger en donor dezelfde bloedgroep hebben omdat anders gevaarlijke immunologische reacties kunnen optreden. Daarnaast bestaat het risico van overdracht van ziektekiemen als de donor die in het bloed draagt.
Om deze redenen worden bloeddonors gescreend op ziekten, zowel door naar ziekten of naar omstandigheden die geassocieerd zijn met een verhoogde kans op ziekte te vragen, als door tests te verrichten op het afgenomen bloed. Ziekten die door bloedtransfusies kunnen worden overgebracht zijn onder andere: aids, syphilis, hepatitis B en andere vormen van virale hepatitis, en malaria.
Omdat bijvoorbeeld bij aids enige tijd (een paar weken tot maanden) verloopt tussen het moment van besmetting en het aantoonbaar worden van die besmetting in het bloed van een donor, terwijl de ziekte dan al wel door een transfusie zou kunnen worden overgedragen, worden mensen met een duidelijk verhoogde kans op besmetting in de meeste landen niet als donor geaccepteerd.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
De bloedtransfusie heeft een zeer lange geschiedenis : de oude Egyptenaren maakten er gebruik van en in de werken over anatomie van Herophilos van Chalcedon wordt er melding van gemaakt. In de 15e eeuw, werd paus Innocentius VIII met deze techniek behandeld. In vrijwel alle gevallen betrof het hier een transfusie met dierenbloed.
De eerste historisch vermelde transfusie is die werd toegepast door Jean-Baptiste Denis, lijfarts van de koning van Frankrijk en zijn chirurgijn Emmeretz op een jongen van 16 jaar 15 juni 1667, waarbij hij gebruik maakte van het bloed van een lam. In hetzelfde jaar pasten ze de eerste bloedtransfusie toe van mens naar mens. Ze verbonden de slagader van één van hun proefpersonen met de ader van een ander. Vrijwel tegelijkertijd werden in Engeland vergelijkbare proeven gedaan door Richard Lower. Toen er steeds meer ongelukken gebeurden werd Denys in Parijs voor het gerecht gesleept. In de rechtbankverslagen is een heftige strijd te lezen tussen de "transfusionisten" en de "anti-transfusionisten". Vanaf 1670 werd de bloedtransfusie verboden. In de 19e eeuw werden dit soort experimenten weer hervat, maar ook toen hadden vele daarvan een dodelijke afloop. Daarom werd toen enige tijd alleen transfusie van het serum toegepast. In de 20e eeuw werden de bloedgroepen ontdekt, en het bestaan van het ABO systeem door Karl Landsteiner (1868-1943) en dat loste veel van de problemen bij transfusies op.
Het was Charles Richard Drew die de eerste bloedbank bedacht en toepaste zodat bloed opgeslagen kon worden, tijdens de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië.
[bewerk] Toepassing
[bewerk] Heeft het nut de eigen bloedgroep te kennen?
Mensen komen soms met de vraag om als voorzorg hun bloedgroep te laten bepalen, voor het geval zij opeens ooit een bloedtransfusie nodig zouden hebben. Dit is eigenlijk niet zinvol. Omdat het geven van een verkeerde transfusie ernstige gevolgen kan hebben en zelfs kan leiden tot de dood van de patiënt, wordt in westerse landen altijd voor iedere transfusie een test gedaan op de bloedgroep van de patiënt evenals een kruisproef (zie hieronder) om andere, zeldzamere vormen van onverenigbaarheid op te sporen. Mededelingen van de patiënt hieromtrent zijn niet voldoende betrouwbaar om daar op af te kunnen gaan.
[bewerk] Kruisproef
Bij de kruisproef worden rode bloedcellen van de patiënt geincubeerd met serum van de donor, en andersom. Treedt hierbij samenklontering op (door aanwezigheid van antistoffen in een van beide sera gericht tegen cellen van de andere persoon) dan is transfusie niet mogelijk.
[bewerk] Alternatieven voor transfusies met allogeen of autoloog bloed
Ook tegenwoordig is het transfunderen van volbloed of bloedbestanddelen nog steeds niet zonder risico's. Volbloedtransfusies zijn tegenwoordig een grote zeldzaamheid. Hoewel door strenge controles de risico's minder zijn, bereiken af en toe berichten de media dat er nog steeds fouten gemaakt worden bij bloedtransfusies waarbij mensen soms zelfs komen te overlijden ten gevolge van die fouten. Ook zijn er complicaties mogelijk die met welke controle ook niet voorspelbaar zijn. Mede daarom zijn er alternatieven ontwikkeld. Voor het aanvullen van plasma, dat bij een bloeding verloren is gegaan, gebruikt men al heel lang zogenaamde kristalloïden, waaronder 'Ringers lactaat', of colloïden, waaronder 'Dextran' of 'Hexastarch'. Om bloedingen te stelpen kan men gebruikmaken van bijvoorbeeld 'Avitene' of 'Gelfoam'. Voor het zuurstoftransport is er bijvoorbeeld PFC-emulsie (perfluorcarbonverbinding).
Als volledig alternatief zou Fluosol gebruikt kunnen worden. Dit is een 'kunstbloed' waarop een mens 72 uur zou kunnen overleven.