Anti-sociale persoonlijkheidsstoornis
Anti-sociale persoonlijkheidsstoornis | |
ICD-10 | F60.2 |
DSM-IV: | 301.7 |
De anti-sociale of dissociale persoonlijkheidsstoornis is een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door anti-sociaal en impulsief gedrag. In grote lijnen beschouwt men deze stoornis als gelijk aan de aandoening die vroeger de psychopathische of sociopathische persoonlijkheidsstoornis werd genoemd. In de samenleving lijdt ongeveer 3% van de mannen en 1% van de vrouwen aan de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis (volgens het DSM-IV). Omdat er zoveel meer mannen dan vrouwen aan de aandoening lijden, wordt deze ook wel eens 'borderline voor mannen' genoemd. Informeel duidt men de stoornis ook wel aan met het woord psychopathie, hoewel hiervoor tegenwoordig buiten de classificaties in het DSM en de ICD-10 uitgebreidere criteria in gebruik zijn, met name in de forensische psychiatrie.
Crimineel gedrag is niet noodzakelijk voor de diagnose, maar lijders aan ASP komen zeer vaak in aanraking met politie en justitie door hun veronachtzaming van de normen en waarden in de maatschappij en de rechten van anderen. Het is echter onjuist om alle criminelen af te doen als ASP-lijders: veel criminelen hebben geen ASP en veel ASP-lijders zijn niet crimineel. Sommigen zijn van mening dat mensen die buitengewoon goed presteren in de maatschappij, ASP-kenmerken vertonen, omdat ze minder moeite zouden hebben met harde beslissingen.
Mensen met de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis kunnen heel innemend en charmant zijn, maar kunnen door impulsiviteit en gebrek aan inlevingsvermogen snel in conflicten terechtkomen. Ze liegen vaak in hun voordeel en zijn niet bang, wat mogelijk verklaart waarom zij de consequenties van hun handelingen niet inzien. Berouw, empathie of schuldgevoel komt bij ASP-lijders niet of slechts in verminderde mate voor.
Het DSM-IV, definieert de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis als een pervasief patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen dat zich openbaart vanaf het 16e levensjaar. De stoornis kan worden gediagnosticeerd als sprake is van drie of meer van de volgende gevallen:
- De persoon past zich niet aan aan de sociale normen met betrekking tot wettig gedrag, wat blijkt uit het verrichten van handelingen die tot arrestatie leiden.
- De persoon maakt gebruik van misleiding, wat zich uit in herhaaldelijk liegen, gebruik van aliassen of het oplichten van anderen voor persoonlijk voordeel of plezier.
- De persoon is impulsief en maakt geen plannen voor de toekomst
- De persoon is snel geïrriteerd en agressief, wat zich uit in regelmatig fysiek geweld.
- De persoon is roekeloos en veronachtzaamt de veiligheid van zichzelf en anderen.
- De persoon is doorlopend onverantwoordelijk, wat zich uit in een aanhoudend onvermogen om een stabiel werkgedrag te vormen of financiële verplichtingen af te handelen.
- De persoon toont geen berouw of spijt en is onverschillig als hij anderen heeft geschaad, verwond of mishandeld of van hen heeft gestolen.
Het handboek vermeldt verder de volgende noodzakelijke criteria:
- De persoon is minimaal 18 jaar oud.
- Er is een aantoonbare anti-sociale gedragsstoornis die begonnen is voor het 16e levensjaar.
- Het anti-sociale gedrag treedt niet uitsluitend op als onderdeel van schizofrenie of een manische episode.